woensdag 14 september 2011

Wouter Godijn

Wouter Godijn
De gedichten weten meer dan ik
De karpers en de krab (Contact) - Wouter Godijn (1955) Nominatie
Uit de juryverantwoording van de VSB-prijs 2004:
'Met zijn lange, probleemloos voortstromende gedichten brengtWouter Godijn een onzekerheid in beeld die in strijd lijkt metde vrolijke, praterige toon van zijn werk. Hij beschrijft zichzelfals iemand tussen twee werelden, het alledaagse en het verhevene.Dikwijls staat hij daarbij voor de grensovergang, als iemand vooreendeur, een raam of een gordijn.
()
In het titelgedicht 'De karpers en de krab' beschrijft hij hoeer diepe wijsheden in zijn gedachteleven bewegen 'traag als karpers'.Dan stuit hij op het gezin waar hij deel van uitmaakt, beschrevenals een 'onweerstaanbare reuzenkrab'. En terwijl de alledaagsheidvan dat gezin de wijsheden van zijn contemplatie om zeep helpt,is het alsof hij verdrinkt, 'terwijl het omgekeerde gebeurt; /ik kom, naar adem happend, ter wereld.'
Wie de dubbelzinnigheid van zijn bestaan in beeld kan brengenals een al verdrinkend ter wereld komen, beheerst de mogelijkhedenvan de poëzie ten volle. '


Waarom denkt men dat jij filosofie hebt gestudeerd?
Na de laatste bundel werd besloten dat ik maar filosoof moestzijn. Dat is een manier om iemand in een hokje te stoppen, zodatje ervan af bent.
Heel lang geleden heb ik even sociologie in Groningen gestudeerd.
Ik ben geboren in Amsterdam, maar ik woonde al gauw in Den Haag.In het kader van een lang vervlogen liefde ben ik naar Groningengekomen.
Je wilde aan de rand blijven wonen?
Een zekere lamlendigheid speelt daarin een rol. Ik ben hiernu eenmaal, waarom zou ik verhuizen? Ik vond het wel fascinerend,omdat ik lang in de randstad had gewoond, in de periferie te verblijven.De oude landbouwwereld is hier nog te vinden. Het dialect vindik prettig stekelig. Ik had op het Haags Montessori-lyceum gezeten.Mijn vader had een redelijk hoge positie als ambtenaar - directeurexterne betrekkingen, woordvoerder bij economische zaken - enop school zaten allerlei kinderen met ouders die uit de politiekkwamen. Het wereldje van Wassenaar.Voor mij was Groningen exotisch.
Ben je op school met poëzie begonnen?
Nee, helemaal niet. Ik ben heel laat mij op poëzie gaanrichten. Ik was wel erg in literatuur geïnteresseerd, maarveel meer in proza. Ik had de ambitie prozaschrijver te worden.
En dat is gelukt, want 'Witte tongen' kwam in 1997 uit bijContact. Het boek is goed geschreven, het zit goed in elkaar enhet houdt de lezer vast. Je hebt het met veel inlevingsvermogengeschreven. Toch heeft het niet zo veel aandacht gekregen. Hoekomt dat?
Dat is heel grillig. Geluk speelt daarbij een merkwaardig groterol.
Het zou me niet verbazen als je nog eens met een roman komt.
Dat zou kunnen. Er liggen diverse onvoltooide manuscripten.
Je poëzie is opgepakt door Komrij en toen ging hetineens hard.
En dat is ook betrekkelijk, want van de laatste bundel zijner nu zo'n driehonderd verkocht. Daar is de uitgeverij al behoorlijktevreden mee, maar het is niet te vergelijken met proza.
Van Langzame nederlaag zijn er duizend verkocht, mètde Poëzieclub.
Bloemlezingen lopen beter. De mensen kopen geen bundels van ééndichter. Ze denken: wordt dat niet vervelend, steeds
diezelfde dichter?
Ik begon te lezen op de lagere school. Nu komt dat boven, omdatik voor mijn dochter (8 jaar) lees. Tonke Dragt vond ik mooi enPaul Biegel. Mijn eerste literaire bloeiperiode valt in die tijd,daarna zakte het af en nu, nu ik oud en ziekelijk ben, beginthet weer een beetje terug te komen. Als kind las ik veel en ikschreef ook veel. Mocht in de klas voorlezen uit eigen werk. Wonlandelijke opstelwedstrijden.
Mijn belangstelling voor poëzie is van veel later. Dat hadook te maken met een langzame overgang van een heel calvinistischetaalbenadering, heel streng en sober, naar het uitbundige en barokke.Ik ben heel lang gefascineerd geweest door het proza van de vroegeReve en Hermans. Ik praatte met vrienden in Reve-citaten.
Aanvankelijk was het mijn ambitie om zo iets te maken en daarheb ik heel weinig talent voor. Of voor wat Voskuil doet. Ik hebgeen fotografisch geheugen; ik heb niet zo veel aandacht voorallerlei uiterlijke details. Dat moet je hebben voor zulk soortproza.
Heb je een christelijke opvoeding gehad?
Nee, integendeel. Ik ben anti-christelijk opgevoed. Mijn oudershadden zelf een christelijke jeugd gehad en daar een grondigeaversie aan over gehouden. Mijn moeder liep met kerstmis scheldendover straat, alle kerstbomen hevig afkeurend. Geleidelijk aanheb ik gemerkt, zonder dat ik gelovig ben, dat er bij mij eensterke fascinatie is ontstaan voor religieuze symboliek en mythologieen mystiek. Je ziet het in de roman en in de poëzie telkensopduiken.
Reves visie op de religie sprak me aan. Het idee van een lijdende,niet almachtige god.
Tijdens mijn studiejaren was ik gefascineerd door het mislukken.De studie zelf vond ik schools en saai. Ik bleef lang hangen inhet wereldje van drugs en drank, waar Witte tongen overgaat. Ik bewoog me aan de rand van die wereld, nogal voorzichtig.Nee, geen heroïne. Ik kwam uit Den Haag, had het establishmentgezien en wilde omlaag. Dat wilde ik wel eens zien. Hoe zou datzijn? In Witte tongen vind je dat terug. De psychiaterheeft het over lijden en dat je dan een bepaalde extase leertkennen, die voor een normaal mens niet is weggelegd. Het probleemis, dat als je daar geen afstand van kunt nemen, je uiteindelijkde laatste stap moet nemen. Dan moet je echt ten onder gaan. Datwou ik niet en bovendien moest er iets gemaakt worden. Het schrijvenwas mislukt, maar langzaamaan begon het tot mijn verbijsteringbeter te lukken. Ik werkte eerst aan een volslagen mislukte romanen toen begon ik aan de oerversie van Witte tongen. Somsschreef ik ook poëzie, maar dat merkte ik niet. Geleidelijkaan kwam er goed proza uit. Ik dacht straks gaat het ook nog lukken!Inmiddels was ik te oud voor iets anders. Ik was Nanne Teppertegengekomen. Wij vonden steun bij elkaar: Je wilt iets en daarmoet je aan blijven werken. Geen compromissen sluiten. Niet denkenaan inkomen of invloed. Niet voor een krant schrijven. Er zatiets calvinistisch in: we moesten rein zijn, geen concessies.Puur werken aan je literaire project. Het zou lukken of mislukken,dat moest je dapper aanvaarden. Hij ging me voorbij, publiceerdezijn eerste roman bij Contact. Dat was voor mij een nijpende ervaring.Een zware beproeving voor het ego. Het duurde nog een tijd. Ikmaakte het grapje dat ik 's lands meest bijna gepubliceerde auteurwas. Nanne pleitte voor mij bij zijn uitgever.
Toen ik veertig was, leek het verstandig om eens wat geld te verdienenen aan de wens van mijn vriendin tegemoet te komen. Zij wildeeen gezin. In die situatie merkte ik dat ik niet kon opschietenmet proza en tegelijk kwam ik weer in contact met de poëziedoor mijn werk bij de krant, waar ik toch voor was gaan schrijven.Heel plotseling ben ik bekeerd tot de poëzie. Ik ging metegelijkertijd toestaan minder zuiver te worden. Ik leerde hetwerk kennen van Martin Reints, K. Michel, Frank Koenegracht. Ikbegreep dat ik twee kanten opkon. Ik kon dit weglachen en ik koner van gaan houden. Tegelijkertijd had ik het gevoel: dat kanik ook. Laat ik dat dan proberen in plaats van erop te kankeren.Toen ging het vrij snel. Er begon poëzie op te wellen enik merkte dat ik andere poëzie kon lezen en begrijpen. Nietalles - Ouwens vraagt nog steeds veel geduld en concentratie.Nog steeds vind ik niet dat ik verstand heb van poëzie. Ikben wel een ervaringsdeskundige. Inmiddels weet ik wel wat vanpoëzie, maar er zijn nog steeds grote gaten in mijn kennis.Er vond dus een omslag plaats. Ik begon poëzie te waarderenals een instrument waarmee je dingen kon doen die je niet metproza kunt. Je kon heel snel springen, van het een naar het ander.Degene die een roman schrijft komt terecht in hetzelfde dilemmaals de schepper: hij heeft het kwaad nodig. Het is nijna nietmogelijk een roman te schrijven zonder de duivel binnen te halen.
(Uit 'Konijn' (De karpers en de krab):
Terwijl intussen, een verdieping hoger, God en de duivel handin hand op hun hemelbed / lagen, / God de duivel liefdevol aankeeken zei: / 'Zullen we het nog eens doen, schat, en wil jij danboven?')
Je moet een Faustiaans complot aangaan, anders komt het niettot leven. Er moet iemand geofferd worden om een roman te krijgen.Het is niet zo dat dit dilemma zich helemaal niet aan de dichterpresenteert, maar de mogelijkheden om de lichtere zijden van hetbestaan te bekijken zijn voor een dichter groter dan die van deromanschrijver, denk ik .
Proza is een lijn, een film, vraagt om een plot, om continuïteit;poëzie is een punt, een foto, een momentopname. Je kunt hetin de trein schrijven. Proza niet.
Mensen die er heel veel aanleg voor hebben, kunnen dat wel.Toen Sartre bezig was met De wegen der vrijheid zat hijin dienst en dan zei hij tegen zijn kameraden: 'Ga eens met jekont van mijn manuscript af' en dan ging hij weer door. Maar hetis waar: de prozaschrijver moet zich vaak terugtrekken om totiets te komen, voortdurend dingen die storen afkappen. Je wordtgemakkelijk een potentaat als je niet oppast. Je kunt ook eenparasiet worden. Je gaat mensen om je heen gebruiken. Bij poëzieis dat minder het geval.
Hermans zei: 'Ik schrijf om wraak te nemen'. Dat is een eigenschapdie sterk in mij opwelt als ik me met proza bezig hou. Ik hebwel agressieve gedichten geschreven, maar dan staat er altijdhet hek van het gedicht omheen.
Onzekerheid, twijfel heeft me wel geremd bij het schrijven. Ikdacht te snel: het slaat nergens op. Maar toch ging ik door. Ikmoest kennelijk eerst milder worden voor het lukte.
Een citaat van Nooteboom: 'Als je over de wereld denktals een creatie, dan is het een krankzinnig ontwerp. Dat een schepperheeft gedacht: ik maak blanke, gele en zwarte mensen, sommigenkrijgen tachtig goden, anderen maar één, sommigenmogen geen varkens eten etc. De mensen worden daar letterlijkgek van.'
Er lijkt een weeffout in de 'schepping' te zijn. Je kunt geenformule vinden die het geheel rechtvaardigt. Er klopt iets niet.In de hele 'schepping' lijkt een tragisch element te zitten. Alsje dat erkent, kun je daarna best de schoonheid geven wat de schoonheidtoekomt en de liefde wat de liefde toekomt, maar iets in de verhoudingenmaakt het geheel tragisch. Er is iets duisters, kwaadaardigs,iets dat mislukt. Dat fascineerde me lang geleden in de visievan Reve. Er is een tragische God, die lijdt onder zijn eigenschepping. Reve zag religie als een hitteschild: je kunt via religieuzesymboliek praten over iets waar anders helemaal niet over te pratenvalt. Dat doe ik ook wel in mijn poëzie, zonder enige zekerheid.Ik heb niet het geloof van Otten. Ik construeer met symbolen alseen soort richtingaanwijzers.
Waarom zeg je niet: er is helemaal geen schepper; er isalleen een waanzinnig toeval?
Die visie is mij te materialistisch. Er is alleen materie,er zijn alleen natuurkundige processen, die het mysterie van deschepping de deur uit smokkelen. Als je zegt: het begon met eenpunt, blijft de vraag waar die punt vandaan kwam.
Ontmoeting
De lucht kantelde maar dat kon je natuurlijk
niet zien, je voelde
(het ademloze overhellen van een meters hoge spiegel of
een oude, rijzige kast nog zwaarder dan jij nu denkt
omdat de lange levens van tientallen onberispelijk gestorven grootmoeders
toestemming hadden gekregen
om - eindelijk - tot rust te komen
in het hout)
dat het kantelen zou gaan
beginnen en toen -
dat het was gebeurd. De lucht was, terwijl het zich voltrok,
hardblauw als een strenge moeder, een vuistslag
midden in je gezicht. Uren nog
hetzelfde. Je besloot de zolder, een muffe schelp
vol overbekende hitte nu
-pang! alsof er iets knapt, ze zeggen
dat het heelal in het begin kleiner was
dan een atoom - te verlaten, en je loopt
de trap af, jezelf tegemoet, je bent immers
zojuist op weg gegaan naar de zolder.
Heel even verenigen jullie je, glijden in elkaar als love
in een julijuliliedje: 'Zullen we doen alsof we samen éénsinaasappel?'
Je weet niet eens wie het zegt, jij of
jij, en dan gaan jullie verder, jullie monden vol sinaasappelsap-
nee, de herinnering daaraan, ieder zijn volkomen zinloze bestemming
tegemoet: als een sleutel die wordt opgeslokt door zijn slot.
(We praten over Hermans' sadistisch universum, over De Sade,over Grunberg.)
Ik denk dat er iets niet klopt. Maar het bestaan is ook nietpuur slecht. Nu heb ik onmiddellijk het idee, doordat ik dit nuzeg, dat ik vreselijk gestraft word. (uitbundige lach) Er is ietsdat zegt: zo, denk je dat Godijn, dat zullen we nog wel eens zien.Een of andere demon. De rol van het kwaad in de schepping is heelgroot.Je zou kunnen betogen - dat is een angstaanjagende gedachte -dat het kwaad de sterkste kracht in de schepping is, maar ik vinddat je de zaak te veel versimpelt door te zeggen: dat is alleswat er is. Je hoeft alleen maar rond te kijken om te zien datde schoonheid bestaat; ook de liefde, de vriendschap. Ze zijnheel kwetsbaar. Je krijgt vaak het idee dat de negatieve krachtsterker is. Maar die is ook leeg. Die kracht leidt tot niets,een algeheel niets. Je kunt denken: ik ga de duivel slaan. Datis vaak gebeurd in de geschiedenis. Tot ze ontdekken dat ze hemzelf geworden zijn.
Bush.
Dat is een recent voorbeeld.
Het motto van je laatste bundel is van Wallace Stevens ('Howis it I find you in difference, see you there / In a moving contour,a change not quite completed?')
Wallace Stevens is de dichter van de metafoor. 'Trees are umbrallas'.Erg mooi. De metafoor is de kern van het zijn.
We hadden het over proza en dat dat heerszuchtiger is, je wordter een potentaat door. Een roman neigt ook naar een strakker systeem.Toen ik meer poëzie ging lezen, werd ik me bewust van demogelijkheid de wereld te zien als een voortdurend veranderendeschepping. Nu overheerst dit element, dan dat, dan zus, dan zo.Wallace Stevens leert je dat en Skandinavische dichters als Tranströmeren Gustavson. Dat heeft me beïnvloed.
Ik vind het een mooie manier om te ontsnappen aan de Grunberg-visie.
Je eerste regel luidt: 'De onontkoombare draak heeft onsnog niet'. Is dat dood, ouderdom, kwaad?
In het begin wordt 'draak' gepresenteerd in de gestalte vanhet onvermijdelijke lijden en kwaad en ondergang. In het gedichtvoer ik een in de werkelijkheid niet na te doene manoeuvre uit,waarin ik hem verzacht. Het kwaad wordt eerst gepresenteerd inzijn gestalte van het alom tegenwoordige, uiteindelijk overwinnendekwaad en wordt aan het slot gereduceerd tot iets lichters, waarvangezegd wordt: ach, dat zijn we allemaal op zijn tijd zelf. Hetis dus ook een beetje een verdwijntruc, waarin gesmokkeld wordt.
De draak wordt eerst een mug en later een olifant. Van dedraak een mug maken is misschien een belangrijk thema van je poëzie.
Ja, al gebeurt het omgekeerde ook wel eens.
Er is van alles mis in het gedicht: de mug, daar kan ik niks aandoen en de dooi tijdens de wintersport.
Aan het slot van Langzame nederlaag staat ook zoiets:
'Alle verschrikkelijke, onontkoombare rampen hielden hun ademin, / zich afvragend of ik erin zou slagen hen ongedeerd te passeren.'Ze zijn onontkoombaar, verschrikkelijk, maar uiteindelijk lukthet toch nog: 'Het leven was gemaakt van echte roomboter / enzeer heerlijk.'
Mijn eerste bundel, Alle kinderen zijn van glas, is veelsomberder. ('Alles? Alles is te veel, / maar veel in mij / verlangtnaar mislukking / als een paard naar de wei.')
In De karpers en de krab' heb ik geprobeerd de grilligheidvan het bestaan te bezingen. Elk gedicht roept zijn tegengedichtop.
Voor mijn eigen gedichten - maar daar ben ik wel rekkelijk in-heb ik als uiterste criterium dat ik ze op mijn beste momentenbegrijp. Gedichten van anderen begrijp ik maar heel gedeeltelijk.Dat vind ik niet erg. De indruk die een gedicht op je maakt, kanenorm wisselen. Je kunt hetzelfde gedicht een keer lezen en danis het prachtig en je hebt er een reeks associaties bij van gedachtenen visies en gevoelens die in dat gedicht worden vertolkt.Je leesthetzelfde gedicht twee dagen later, op een ander tijdstip en ineen andere stemming en het lijkt of je dood hout probeert te eten.Eengedicht moet je altijd vaker lezen. De eerste lezing is moeilijk.Bijvele grootheden uit de literatuur had ik eerst het gevoel: watis dit nu voor gezemel! Dan lees je het nog eens en nog eens enopeens: hé, dan wordt het betekenisvol.
Je vindt dat poëzie iets moet betekenen?
Nee, ik vind dat mijn poëzie in mijn eigen ogen op mijnbeste momenten - al hoef je niet altijd zuiver in de leer te zijn,dat hoeft gelukkig niet meer - betekenis moet hebben. Achteraf.Ik las in de krant dat ik en andere genomineerden bepaalde gedachtenzouden willen uitdrukken in hun poëzie. Dat is helemaal nietzo. Mijn werkwijze lijkt op die van een jazzmusicus, die gewoonaan het improviseren is en dan op een gegeven moment denkt: o,wacht, dit is wel wat of dit is een thema of hier kan ik wel watmee doen. Je kunt heel lang kijken of je een gedicht kunt maken,zonder dat er echt iets komt. Je hebt allerlei fragmenten in jehoofd of op papier, maar het wordt niet goed. Je denkt: het iste Nijhoff; dit wordt het niet. Met Nijhoff heb ik overigens nogsteeds moeite. Het kan nog komen hoor, maar ik heb bij hem hetlicht nog niet gezien. Misschien is het me nog te strak. Misschienvind ik hem ook wel te verheven.
Maar terug naar zo'n poging. Soms wordt een gedicht te veel vaniemand anders. Dan denk ik: dit kan Wouter Godijn niet publiceren.
Waarom ik zei dat ik het gedicht van mezelf uiteindelijk moetkunnen begrijpen, dat is om het een beetje in de hand te houden.
Het 'raaskallen' zit toch wel erg sterk in mij. Een beetje oplichtenmag best, maar uiteindelijk, terugziend moet ik kunnen denken:het gaat daar en daar over. Anders kan ik wel tot sintjuttemisdoorschrijven. Dan wordt het oplichterij. Je publiceert het engaat er met een geleerd gezicht achter zitten en laat de professorenhet werk doen.
Maar ik heb nooit gedacht: nu ga ik een bundel schrijven die daaren daar over gaat.
Over poëziekritiek
In de kritiek wordt te weinig rekening gehouden met de mogelijkheiddat een bepaalde dichter je gewoon niet ligt. Dat is in het gewonecontact ook zo. Je gaat dan allerlei rationele rechtvaardigingenvoor verzinnen, terwijl het zo kan zijn dat een bepaald type nietzo goed bij jou past. Dat hoeft niet altijd verklaard te worden.Er wordt vaak te grimmig over gedaan.
Dit gaan we nu eens helemaal uitbenen om te laten zien dat hetniet deugt. Terwijl het je gewoon niet ligt!
Omsingeling van de nacht
Een dialoog kun je herkennen
aan de komma's die aan weerszijden van de zin
omhoogspringen tot boven de daken
van de letters. De leeuw
lag languit in het hoge,
wellustige gras en had één poot
genietend over de rug van het meisje gelegd:
ze ligt naast hem en doet alsof
ze slaapt, niet voor de leeuw
maar voor de fotograaf. Drie dagen geleden
ontwaakte ik somber gestemd
in een hotelkamer. Mijn vrouw
bleek juist in een goed humeur
en begon me meteen af te trekken.
In de balzaal van mijn orgasme walste ik
met een onzichtbare partner, beschenen door tientallen kroonluchters,
waarna het weer bleek te zijn omgeslagen. (De laatste
buien trokken in noordooselijke richting weg.) En ook voor devissen
zag het er beter uit. Hoewel hun wereld langzaam dichtgroeit,
hield ik rekening - zoals er een verband zou kunnen bestaantussen een vergissing van
Gerrit Krol,
een leeuw vol liefde, de opwindende ingevingen van mijn vrouw
en de ontwikkeling van de visstand in een Groningse buitenwijk-
met een koele, diepe poel
waarin ruivoorns met vinnen zo rood
dat ze om een nieuwe definitie van rood lijken te vragen
-zoals de paraplu van een Engelsman om regen -
kunnen overzomeren. PS:
dieren die een poot kwijt zijn,
mochten niet. De leeuw heeft er dan ook vier
en hij houdt echt van het meisje.
Een gek gedicht, maar ik kan er wel iets over zeggen. Het iseen poging om via een web van zachte krachten het kwaad als hetware in te snoeren. Er is een hele reeks associaties die ogenschijnlijkniets met elkaar te maken hebben.
De leeuw naast het lam, een paradijselijke situatie.
Dat was gebaseerd op een foto bij een stuk dat ik las overhet verschijnsel dat een leeuw, die overigens een gevaarlijk roofdieris, tedere gevoelens kan hebben. Ook voor mensen. Er was een gezinin Afrika, waarbij een leeuw was opgegroeid, Ze lieten het beestvrij, maar na een half jaar herkende hij hen nog steeds. Hij kwamnaar ze toe en deed niet als een roofdier. De foto stond erbij.Tamelijk gevaarlijk, want het kan ook misgaan en dan blijft erniet veel over van dat meisje.
De titel wijst op gevaar, duisternis. Dat wordt hier omsingeld.
De eerste strofe is heel opgewekt, ook een beetje pedant.

Dat zit ook wel in mijn karakter, beide.
Die strofe gaat over een vergissing van Krol en dat lokte hetbeeld van de leeuw en het meisje naar het gedicht. Krol had ineen essay, als ik me niet vergis, geschreven dat je een dialoogkon herkennen aan het opnieuw beginnen van een alinea. En toendacht ik: nee, want je hebt ook schrijvers die zetten alle dialogenachter elkaar, zonder nieuwe alinea en dan herken je het aan deaanhalingstekens. Dat is pedant om de geniale Krol te willen verbeteren,maar wat ik er meer mee wilde laten zien is het spel. Iemand zegtiets over literatuur en jij komt met een ander ideetje en zo kwamer een reeks prettige dingen, die de nacht omsingelen.
De lezer hoeft het van mij niet allemaal te begrijpen. Als hijde beelden mooi vindt en de gewaarwordingen krijgt, is het voormij goed. Hij moet het mooi vinden en ook wel iets begrijpen,al zou hij niet onder woorden kunnen brengen wat nou precies,dan is het toch voldoende. Je kunt het ook leuk vinden. Niet elkelezerhoeft dit mooi te vinden; dan neemt hij het volgende gedicht.
Het is een spel met een serieuze onderlaag: dat de goede, zachte,kwetsbare elementen misschien niet zoveel vermogen tegen het kwaad,maar dat je toch iets probeert. Waarschijnlijk is het niet mogelijkeen redenering op te zetten waarmee je het bestaan goed kunt praten.Het is een schijnbare redenering waarin een beetje gesmokkeldwordt en waarin een reeks zachte krachten met elkaar worden geassocieerd.Dat de buien in noordoostelijke richting wegtrekken, wijst eropdat het kwaad uit het gedicht verdwijnt. De dichter gebruikt zijnmacht door te suggereren dat er een verband bestaat tussen deelementen van die reeks. Misschien is er geen verband, maar dedichter zegt het. Hij bluft. Hij wil het voor de vissen goed hebben,in 'een koele diepe poel' mogen ze overzomeren.
Het gedicht ontstaat spelend in allerlei fasen. Ik zet de dingenbij elkaar, maak allerlei fouten, verander etc. Daar ben ik somslang mee bezig. Als ik in een heldere interpretatie-bui ben, vraagik me af wat het betekent. Vroeger was ik tijdens dat proces testreng, te calvinistisch en maakte ik het tijdens het proces alkapot. Op een gegeven moment heb ik gedacht: laat ik het nu eensniet kapotmaken, dat kan altijd nog. Er woont een strenge criticusin mij, maar ik heb geleerd dat hij moet wachten tot het eind,tot de beslissing of het gedicht in een bundel komt. Vroeger raakteik te gauw in de ban van het schrappen. Ik schrapte net zo langdoor tot er alleen nog maar stond: 'hij deed de deur dicht' bijvoorbeeld.
Je moest milder worden voor jezelf, niet alleen voor dewereld.
Op de volgende pladzijde staat het tegengedicht 'Nacht'

Het kwaad is aanwezig. Je verwacht een grote ramp van buiten,maar uitindelijk is het in jezelf terug te vinden.
De tegenstelling is achteraf, bij het maken van de bundel geconstrueerd.
Zo'n tegenstelling vind je bijvoorbeeld ook in het titelgedicht,waarin de drukte steeds toeneemt, en dan 'Het gezin komt tot rust'.Het eindigt met: 'nee, nee, een rol van betekenis / zou hij nietop prijs stellen.' Een overmaat aan bescheidenheid, die natuurlijkvals is.
Je maakt afdelingen: eerst de lastige werkelijkheid, danheimwee naar een paradijs
En naar onechte paradijzen, droomwereldjes. Tenslotte de wonderen,want die zijn er toch maar.
Je schrijft in het titelgedicht: 'Ik kende een dichter diebijna altijd gedichten maakte over bijna lege kamers.'
Dacht je toen aan Faverey of Kouwenaar?

Nee, helemaal niet maar nu je het zegt. Zou best kunnen. Zowerk ik niet. Ik schrijf iets en pas later zie ik de verbanden.Iemand wees me op postmoderne kenmerken van mijn poëzie endat heb ik later ook gezien. Bij mij komt die betekenis pas geleidelijk.Er is eerst een regel en dan denk ik: laat maar even staan. Eenmooi voorbeeld van het feit dat gedichten in het begin veel meerweten dan ik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten