woensdag 14 september 2011

Martin Reints: Bruikbare formules


BRUIKBARE FORMULES
Martin Reints (Amsterdam, 1950) publiceerde 'Waar ze komt daar is ze' (1981), 'Lichaam en ziel' (1992; Herman Gorter-prijs), 'Nacht-en dagwerk' (Beschouwingen)(1998).
Binnenkort verschijnt 'Tussen de gebeurtenissen'.
De dichter woont na een half leven in Amsterdam sinds een paar jaar in een oude school op het Friese platteland, boven Dokkum.Hij houdt van Amsterdam, maar ook van Rotterdam. En van het Rivierengebied, de Hollandse droogmakerijen en het terpengebied. Hij werkt aan een vertaling van Vondels Jeptha.

Je schreef in Nacht- en dagwerk: 'Ik besta uit alles wat ervoor even in mij is samengekomen van de dingen die er altijd zijn geweest.' Je bent een dichter die bezig is met zijn gedachten en met zinnen die je opvangt, citaten.

MR: 'De samenhang van al die gegevens wordt achteraf dikwijls duidelijk. Die bevindt zich ofwel in je onderbewustzijn of hij ontstaat achteraf of tijdens het schrijven. Ik heb de neiging dingen intuïtief onder elkaar te zetten, waarvan de samenhang me niet op dat moment rationeel duidelijk is. Die samenhang ontstaat doordat we met onze menselijke hersens nu eenmaal niks anders kunnen produceren. Of bestond die samenhang al? Soms denk je dat je iets totaal nieuws schrijft, terwijl je later ontdekt dat je altijd met hetzelfde bezig bent en dat er in je werk bepaalde beelden steeds terugkomen.
In de eerste bundel had ik die ervaring sterk. Het is werk uiteen lange periode en als je het dan achter elkaar uittikt, vallen je bepaalde woorden op. Toen zag ik bijvoorbeeld: een telefoon, en alweer een telefoon, en alweer een. En een brievenbus, en nog een. Je zou denken: dat zijn metaforen, maar toen ik het schreef heb ik ze niet zo bedoeld. Maar die woorden zitten wel als metaforen in je kop. Ik ben geboeid door het schijnbaar chaotische. Dat is de manier waarop de werkelijkheid door ons denken heengaat. Een onsamenhangende stroom, die door het denken vanzelf samenhang krijgt. Toch is het gekke: als je zomaar alles onder elkaar zet, heb je nog geen gedicht. Ik kies uit wat zich aandient. In de nieuwe bundel staat een heel lang gedicht 'Uren, dagen, maanden,jaren', dat had ik voor Trouw gemaakt voor de jaarwisseling. Het verzoek was een gedicht te maken voor een hele krantenpagina. Een grote uitdaging. Toen heb ik allerlei dingen met elkaar verbonden, waaronder zinnetjes met heel toevallige privé-betekenissen, en ik merk dat de lezers met die toevalligheden geen moeite hebben. In zo'n gedicht manifesteert zich dus een samenhang, waarvan ik mij tijdens het schrijven niet honderd procent bewust ben. '

Ben je in verband met het citeren van opschriften of mededelingen beïnvloed door de Zestigers? 'Toen ik begon met gedichten, op mijn dertiende, las ik twee dichters: Buddingh' en Campert. Ik hield van Campert omdat hij zulke treffende beelden kan beschrijven - een handschoen aan een slootkant - en van Buddingh' omdat hij geestig was en van die alledaagse zinnetjes in zijn gedichten had. Later, toen ik twintig was, ben ik Hans Verhagen en andere Zestigers gaan lezen. Vóór die tijd Ten Berge, die ook veel citaten gebruikt. Citeren is een twintigste-eeuwse manier van werken; het stamt uit het dadaïsme en surrealisme.'

Het objet trouvé is sterk aanwezig in je gedichten.
'Toen ik vijftien was ging ik geregeld naar de bibliotheek om de tijdschriften te lezen: De Gids en Barbarber. Op Raster had ik een abonnement toen ik zeventien was. Barbarber vond ik geweldig met zijn citaten, maar ik wilde meer dan alleen citaten; er moet iets omheen. Faverey doet dat. Ik heb Rein Bloem als leraar gehad en Ten Berge. Bloem behandelde Beckett en Joyce en als onze ouders zouden vragen wat dat met de Nederlandse letterkunde te maken had, moesten we zeggen : alles. Ten Berge leerde ons de middeleeuwen, in het bijzonder de vaganten kennen. Geweldig was dat. Er was toen veel aandacht in onze cultuur voor de middeleeuwen: de grote Jeroen Bosch-tentoonstelling, belangstellingvoor Breughel, een liedje over het Land van Maas en Waal, de film,Bergman bijvoorbeeld, 'Het Zevende Zegel'. Heel inspirerend. '

Dat was een gelukkige periode?
Niet helemaal. Een deel van het onderwijs vond ik verschrikkelijk.Veel moeite had ik met natuur- en scheikunde en biologie. Vreselijke vakken. Ik hield wel erg van wiskunde, daar heb ik ook prachtig eindexamen in gedaan. Ik had verschrikkelijke moeite met bijvoorbeeld scheikunde, omdat ik moest weten dat die en die stof er zo en zo uitzag. Dat kreeg ik niet in mijn kop, want die stoffen hadden geen betekenis voor mij. Wat is nou kalium voor een kind? Je moest vreemde formules kennen, zoals de bruine-ring-reactie. Ik dacht: als je de werkelijkheid om je heen ziet, dan kunnen zich miljarden dingen voordoen. Hoe moet je dat ooit allemaal weten? Ik had problemen met de verbinding van het abstracte met de dingen van de werkelijkheid. Je moest een verbinding kunnen leggen tussen de formules en dingen in flesjes die gingen borrelen. Bij wiskunde had je dat niet. Ik maakte me zorgen over de oeverloosheid en dacht: dat kan niet, dat kan je nooit allemaal behapstukken. '

Je was je bewust van de chaos van de werkelijkheid.
'Ik wilde Nederlands studeren omdat ik wilde schrijven. Achteraf ben ik blij dat ik een degelijke b-opleiding heb gehad, want ik ben ook heel erg geïnteresseerd in filosofie, gewoon op amateuristisch niveau. In de wetenschapsfilosofie hebben alle stappen te maken met ontwikkelingen in de natuurwetenschappen.'

Had je op de lagere school al iets met poëzie?
'Lezen is prachtig: je slaat een boek open en je bent in een andere wereld en de volgende dag weer. Je beweegt je door complete landschappen, met mensen die je kent. Dat is zo mooi! Ik heb me afgevraagd waar die belangstelling voor taal op terug is te voeren.Ik herinner me uit de kinderkerktijd een lied als 'Daar ruist langs de wolken...' Dat vond ik geweldig, dat je een zin in je hoofd kunt hebben die dat gigantische oproept; dat een naam kan ruisen en dat je het beeld van die wolken kunt oproepen door een woord te gebruiken... Dat vond ik heel fascinerend. Toen ik net kon lezen kreeg ik het boekenweekgeschenk 'De muze zwerft door Nederland', waarin ik van Potgieter las: 'Graauw is uw hemel en stormig uw strand, / Naakt zijn uw duinen en effen uw velden'. Ik genoot van die rare woorden. En deze betoverende zin: 'U schiep natuur met een stiefmoeders hand'. 'Toch heb ik innig u lief, o mijn Land'. Die woordomkeringen. Alles was vreemd aan die tekst, heel gekunsteld, toch zag je een compleet landschap voor je en je kreeg de uitdrukking van een gevoel over dat landschap. Dat was op de lagere school. Mijn ouders lazen allebei, en ze hechtten allebei belang aan een soepel en zorgvuldig gebruik van de taal. Mijn vader las grammaticaboeken en was geïnteresseerd in etymologie. Hij had een abonnement op 'Onze taal' . Hij was een liefhebber van het archaïsme, nu en dan. Van eten dat hij niet lekker vond zei hij: 'Dit heet in het Oude Testament vulling des buiks'. Hij schreef mooie brieven aan zijn vrienden en hij redigeerde het blad van zijn turnvereniging. Hij had wel Nederlands willen studeren, maar door de crisistijd was dat niet gelukt. '

Hoe schrijf je een gedicht?
'Mijn voorbereidingstijd is altijd heel lang. Ik bedenk dat ik het over bepaalde dingen wil hebben en dan lees ik daar veel over of ik loop er maandenlang over te denken. Soms merk ik dat ik ergens al een half jaar mee bezig ben zonder dat ik me dat bewust was. Er komt steeds een beeld of een woord in mijn kop en daar moet dan iets mee aan de hand zijn. Op een gegeven moment ga ik schrijven.'

Hoe weet je dat je aan het schrijven moet, na die incubatietijd?
'Dat weet ik niet. Je kunt dat soms forceren wanneer er een deadline van een tijdschrift is. Echt forceren kun je het niet. Als het te vroeg is, lukt het niet. Als ik eenmaal schrijf, werk ik heel snel. Ik ben vaardig in het weggooien van aanlopen die niet deugen. Daar heb ik mezelf zwaar in getraind: schrappen,weggooien. En nog beter: helemaal niet opschrijven. Je moet streng zijn. Het schrijven zelf is soms in een paar uur gepiept. Dan heb ik nog wel een paar dagen nodig om met wat afstand een paar dingen te veranderen, maar ik zit niet eindeloos te sleutelen. Soms heb ik het gevoel dat ik een tekst van een bepaalde lengte moet schrijven of bijvoorbeeld een gedicht dat uit twee delen bestaat en allebei van iets meer dan twintig regels en het moet geen doorlopend verhaal zijn; het moet niet direct met elkaar te maken hebben. Ik heb gemerkt dat ik vrij vaak eerder weet hoe groot een tekst moet zijn, dan waar hij over gaat. Raadselachtig. Misschien is het een gevoel van de conditie waarin je bent. Zoals je 's morgens in de winter op kunt staan en zeggen: ik ga zestig kilometer schaatsen. Een volgende stap is dat je ideeën krijgt over de dingen die er in kunnen. In 'Lichaam en ziel '(p.44) heb ik titels uit de jazz gebruikt. Bijvoorbeeld 'Hoe diep is de oceaan?', iets van Berlin, dat ik goed ken van Coleman Hawkins, 'Wat is dat ding dat liefde wordt genoemd?' (mijn vertaling van 'What is this thing called love?', 'Zeg het nog eens en nog eens'. 'Sayit over and over again'). De titel 'Ornithologie' komt van Charley Parker. Het is trouwens niet alleen een eerbetoon aan Charley Parker, maar ook aan Olivier Messiaen, die zich ornithologue et rhytmicien noemde. Ik heb gezocht achter op platenhoezen. Ik wilde dat soort zinnetjes er in hebben. Toen dacht ik 'Body and soul', Lichaam en ziel. Stel je een gedicht voor waar boven staat 'Lichaam en ziel', dan heb je nogal wat! Later wilde ik ook die bundel zo durven noemen. Dat is alles. Het lichaam is iets dat ons deze dagen heel erg bezighoudt, maar behalve het lichaam heb je ook de ziel. Het is natuurlijk een krankzinnig woord, 'ziel'. Zo'n woord kun je niet zo maar gebruiken zonder er iets van af te weten, dus toen heb ik me flink verdiept in wat in de filosofie het Leib-Seele-probleem wordt genoemd. Dus met die titel 'Lichaam en ziel' sla ik twee vliegen in een klap. Want het is zowel een vertaling van het Engelse body end soul als van het Duitse Leib und Seele. Een van de opwindendste boeken op dit gebied is een boek van R. Marres, 'Persoonlijke identiteit na het verval van de ziel'.
Wat is identiteit? Wat is het ik? Hij bespreekt daar de vraag: wat is er aan de hand na een hersentransplantatie? We kunnen ons zo'n transplantatie voorstellen, al kunnen we het technisch nog niet verwezenlijken. Als je nou een lichaam hebt met hersenen erin uit een ander lichaam, in hoeverre is er dan nog samenhang tussen je geheugen en je identiteit?
Terwijl ik lees, kom ik bruikbare zinnetjes tegen. Dat is materiaal verzamelen. '

Je bent geen dichter die hier buiten rondwandelt en getroffen wordt door iets en dat opschrijft?
'Ik word wel getroffen door iets, maar het is nooit mijn bedoeling om één ervaring op papier te zetten. Ik ben er niet tegen, maar dat is niet mijn manier van werken. Zoals Van Geel werk ik niet. In mijn eerste bundel heb ik mijn werkwijze onder woorden gebracht in een formule die ik nog steeds perfect vind: 'beelden die woorden oproepen / woorden die weer andere beelden oproepen' (p.22). Als ik een zinnetje noteer omdat het bruikbaar is, dan is dat omdat het een beeld oproept. En dat je er bij blijft hangen, is omdat het opmerkelijke taal is. En je hoopt dat bij het publiek of de lezer die woorden ook weer beelden oproepen. Ik heb gemerkt dat als je zelf een scherp beeld voor ogen hebt bij bepaalde woorden, dan heeft de lezer dat ook. Hij krijgt natuurlijk wel een heel ander beeld voor ogen, want iedereen zit met zijn eigen herinneringen en voorstellingsvermogen. Dus wat er dan op papier staat is kennelijk een bruikbare formule. Voor mij betekent hij iets en dan heeft hij voor het publiek ook betekenis. Het wonderlijke is dat je heel ver kunt gaan met het gebruik van particuliere vondsten - dat niemand weet waar het vandaan komt en dat toch iedereen ermee uit de voeten kan. Samenhang moet het hebben, want die communiceert. Ja, en dat is iets heel ongrijpbaars. Is dat schoonheid en troost - samenhang? Ik zit daar veel over te denken nu met die serie van Wim Kayzer. Het zijn woorden die ik nooit gebruik. Het begrip schoonheid heeft Nijhoff al afgeschaft; Lucebert heeft de afwijzing onder woorden gebracht. Het gaat niet om schoonheid, maar ja, je kunt niet ontkennen dat je bepaalde dingen mooi vindt, dus hoeft er eigenlijk geen taboe te liggen op het begrip schoonheid. Ik leer nu bijvoorbeeld Fries, en dan denk ik weleens bij een bepaalde grammaticaregel:mooie regel is dat. Daar geniet ik van. Dat is schoonheid - als je iets mooi vindt. Als Nijhoff zegt dat het niet meer om schoonheid gaat en Lucebert zegt dat schoonheid haar gezicht heeft verbrand, dan bedoelen ze dat wat tot dan toe schoon werd gevonden niet meer bestond of geen geldigheid meer had. Het betekent niet datje niets meer mooi kunt vinden. Zo vind ik sommige gedichten van Nijhoff zelf erg mooi. '

En hoe komt het dat je iets mooi vindt? Hoekomt het dat je iets mooi vindt? Bij jou is dat de troost van de vorm.
'Het begrip 'troost' zou ik ook niet gauw gebruiken. Zelfs het begrip vorm niet. Maar het klopt wel. Ik vind het wel een goede formule: de troost van de vorm. Kopland had het over precisie.Als iets heel precies onder woorden is gebracht, iets gruwelijks, dan kan daar troost van uit gaan. Zelf streef ik eigenlijk geen precisie na, omdat ik niet probeer iets uit te drukken wat eral was voordat ik het tot uitdrukking bracht, maar toch: de formulering van Kopland spreekt me aan. En vorm, hoezeer ik het ook een lastig begrip vind, is belangrijk. De lengte, de parallellie, de tegenstellingen, het ritme. 'Schoonheid en troost' heeft een religieuze connotatie. Zingeving, bedoeling, God. Het platoonse idee. Daar kunnen we niet meer in geloven. Voor ons is de wereld leeg en chaotisch. '

Maar dan word je toch in de kunst geconfronteerd met wonderlijke samenhangen, met wonderlijke wetten die aan die samenhang ten grondslag liggen. Soms kunnen we, bijvoorbeeld bij de Gulden Snede zeggen, dat heeft iets met de verhoudingen in ons oog te maken of met de bouw van onze hersenen. Vroman zei: esthetische wetten zijn nog niet bekende natuurwetten.
'Daarom is de chaostheorie met zo'n enorm enthousiasme binnengehaald. Iedereeen begreep: dat gaat de goeie kant op. Ineens is de hele wereld van de natuurwetenschappen twintig stappen verder. '

Zou je willen dat dit leven zin had?
'Als je zegt dat het geen zin heeft, druk je iets uit wat me wel aanspreekt, maar het begrip 'zin' is zo problematisch. Is er nou wel of geen zin? Kijk, je leeft, je ontdekte toen je begon te denken dat je leefde. Dan kun je wel zelfmoord plegen, dat overweegt natuurlijk iedereen in zijn puberteit of later als je in moeilijkheden zit, maar dat is een enorme stap die op zijn beurt weer deel uitmaakt van het leven. Je kunt je eigenlijk niet afvragen of het zin heeft. Je bent er gewoon. Je probeert samenhang aan te brengen in al je ervaringen. Dat is, denk ik, uiteindelijk zingeving. Zo werken de hersens. Alles ervaren als één grote reeks onsamenhangendheden, dat lukt ons niet. Je kunt niks waarnemen zonder te interpreteren of te verbinden met eerdere ervaringen of met toekomstverwachtingen. Er is altijd samenhang. Die maken we'.

Het schrijven van poëzie bij jou is het zoeken naar bruikbareformules.
'Ja. Kijk, ik ben niet godsdienstig, maar ik denk niet dat wat wij nu doen iets totaal anders is dan schrijvers hebben gedaan in een cultuur waar wel heel uitdrukkelijk een god werd aanbeden, in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld. Als je schrijft, probeer je even iets vast te pakken wat heel vluchtig is. Je brengt een samenhang onder woorden die gigantisch is en die je nooit volledig zou kunnen beschrijven, maar die je wel kunt aanduiden met die paar zinnetjes. Dat zou je mystiek kunnen noemen, als dat niet ook al zo'n problematische term was geworden. Het opmerkelijke is dat al de gesprekspartners van Wim Kayzer uiteindelijk uitkomen op een uitspraak als: en toen viel alles even op zijn plek. Dat zijn mystieke momenten; je voelt je opgenomen in het geheel. Alles klopt. Dat zeggen natuurkundigen ook. Je hebt een bepaalde formule die simpel is en elegant, esthetisch. Zo werken de natuurwetenschappers ook. Heel intuïtief. Iemand bedenkt eerst een formule en dan dat het wel eens waarz ou kunnen zijn en gaat hem vervolgens testen. Zo schrijf je ook. Er wordt nog steeds in die zin verkeerd onderwijs gegeven. Je leert: wat bedoelt hij met regel 17, maar toen hij regel 17 schreef bedoelde hij nog niets. Hij schreef hem op en dacht toen: dat zou wel eens precies kunnen zijn wat ik bedoel. De geschiedenis van de wetenschap wordt wel eens beschreven alsof het één grote, doelbewuste serie onderzoeken is, maar het is volkomen intuïtief. Laten we kijken waar we uitkomen. Intuïtie is het allerbelangrijkste als je iets maakt. Anders heb je geen snelheid. Als je alle betekenissenzou moeten overwegen die ieder zinnetje kan hebben, schiet je niet op.

Als je een gedicht afhebt, lees je het voor. Dan kom je het gedicht weer tegen. Bepaalde gedichten kan je tien, twintig keer tegenkomen. Ik verheug me op die tekst, omdat ik me verheug op wat er allemaal in meeklinkt. Maar hoe ging die tekst zelf ook weer precies? Ik onthou ze zelf niet. Heb je daar ooit een verklaring voor gezocht, waarom je ze niet kunt onthouden?
'Ik weet het niet. Heb jij een idee? Ik denk dat je het niet uit je hoofd kunt leren omdat je het maakt. Je hoort het van meer dichters. Heimwee naar de tekst. Je maakt het, ook als je voorleest. Dan maak je het weer. Er verzet zich iets in jou tegen memorisatie. Het is niet kant en klaar. Het moet steeds veroverd worden. En dat zijn niet alleen al die woorden, maar de samenhang ervan. Ik vind dat een prachtig begrip: heimwee naar je eigen tekst. Ik denk dat het ook één van de drijfveren is om te schrijven. Je wilt een bepaalde tekst graag lezen en die tekst is er niet, dus moet je hem zelf maken. '

Volgens Boeddha is het ik een illusie.
'Het ik is een heel moeilijk begrip omdat niet alleen de wereld waar je het over hebt, voortdurend verandert, maar jij zelf ook. Zelfs je hersens veranderen voortdurend. In de filosofie is dat een probleem. Herinneringen verdwijnen en we kunnen ons dingen menen te herinneren die nooit hebben plaats gehad. Het is de vraag wat je precies met het woord 'ik' aanduidt. Aan de andere kant zit het heel erg simpel in elkaar. Je bent er gewoon, en als je het hebt over wat je ziet, dan zeg je: 'ik zie dat en dat'. Ik is degene die spreekt. Als hij het over zich zelf heeft, gebruikt hij het woord ik. Jij bent degene tegen wie je spreekt en hij is degene over wie je spreekt. De persoonlijke voornaamwoorden gebruiken we zonder enig probleem. Ik zou er huiverig voor zijn om daar al te ingewikkeld over te doen. Het is niet zo dat ik niet weet wie ik ben, maar je zit met de verandering en de tijdelijkheid. Met het woord 'ik' duid je iets aan dat er in de wereldgeschiedenis maar heel even is. In die zin is het een illusie: het is niet iets van lange duur. Het duurt eigenlijk maar zolang je het uitspreekt. Net als het woordje 'nu'. Ieder moment dat je taal gebruikt, ben je bezig met een krankzinnige onderneming. Je grijpt even iets vast wat er nauwelijks is. Als we het over troost hebben... De dood is iets verschrikkelijks en ontzagwekkends. Ik denk er niet al te veel over na omdat ik er tegen opzie. Aan de andere kant kan ik me heel goed voorstellen dat je je daarmee verzoent. Er verdwijnt van alles aan ons. Als je helemaal verdwijnt, draait de wereld door. Die gedachte vind ik troostrijk. Ik til nogal zwaar aan de dingen, dus het is prettig als je verantwoordelijkheid kan worden gerelativeerd. Natuurlijk moet je proberen alles goed te doen, maar je moet ook niet denken dat de wereld ten onder gaat zonder jou. '

Waarom moet je proberen goed te doen?
'Je moet proberen een waardig leven te leiden. Waarom? Omdat je je daar het prettigst bij voelt. Je voelt je prettig als je een goed gedicht hebt geschreven. Je moet geen slechte gedichten van jezelf in omloop brengen. Een stap eerder moet je al denken: dit wordt niks, dat moet ik niet schrijven. Dat geldt ook voor de omgang met je medemens. Die moet goed zijn, want dan is het het prettigst.  Dat zijn eigenlijk rationele overwegingen. Uiteindelijk is het eigenbelang.
Over het voorlezen. Als je je gedichten voorleest komen de beelden over. Dat is iets dat me heel erg boeit. Er is een overeenkomst met acteren. Het theater is een metafoor van de wereld. In alles wat je doet zit in zekere zin ook iets aanstellerigs. Ik speel dat ik dit en dat ben. Het gaat het beste als je verdwijnt in de tekst. Dan ben je daar waar je was toen je het schreef en dat is in zekere zin nergens en dat is heerlijk. 

Filmische technieken. Film heeft zijn invloed gehad. Vooral in 'Waar ze komt daar is ze'. De meeste van die teksten bestaan uit losse zinnetjes, strofen die aan elkaar geplakt zijn zoals je een film monteert, die je ook in een andere volgorde kunt zetten, zonder dat het erg veel uitmaakt. Ik ga wel steeds meer de kant op dat er een begin en een eind aan zit. Aan veel gedichten in mijn nieuwste bundel ligt een structuur ten grondslag zoals in de volzin. Vanl osse woorden naar zinnen. Het begint, wordt opgebouwd en het eindigt in een soort niets. Die filmische techniek heb ik nog het duidelijkst in 'Uren, dagen, maanden, jaren' gebruikt. Jekunt de techniek ook muzikaal noemen. Ik hou van Messiaen. In de beelden zit ritme. De herhalingen geven een samenhang: ik beschrijf dat iemand in een parkeergarage van de bovenste verdieping naar de begane grond rijdt, een spiralende beweging naar beneden en dan komt er aan het eind een passagiersschip dat rondjes vaart. Dat rijmt op elkaar. 'Tenslotte keer ik terug naar het begin'; dat is ook iets van het leven, het cyclische. En hier:'Korte film'? Daar heb ik geprobeerd mijn uitzicht te beschrijven aan de Prinsengracht, waar ik toen woonde. Dat wilde ik zo doen alsofhet een scenario was voor een korte film. Verderop staan gedichten met een meer verhalende structuur, over iemand die een lezing houdt, maar ook daar zit het filmische nog wel in. Ik vind het altijd aardig als ik een werkelijkheid beschrijf met allerlei samenhangen, dat er dan in het hoofd van iemand die daar rondloopt ondertussen weer van alles gebeurt wat daar min of meer los van staat. In 'Waar ze komt daar is ze' beschreef ik dingen die in de buitenwereld gebeuren en daartussen door monteerd eik dingen die in de kop van iemand gebeurden. Daar ben ik me altijdvan bewust, omdat ik zo rond loop. Ik loop hier over een mooi weggetje en ik zie die koeien en ondertussen zijn er allerlei beelden van de binnenstad van Amsterdam en van een ruimtevaartexpeditiedie op de televisie was. Er is van alles tegelijk aan de gang. Dat heb ik altijd heel opwindend gevonden. Ik wil niet alleenbeschrijven wat ik gezien heb, maar ook wat er in mijn kop zit.En dat proces als zodanig in beeld brengen. Dat is heel menselijk.'

Uren, dagen, maanden, jaren (fragmenten)

De zakdoek van de zangeres,
de nu gestorven legende,
is zomaar een van die dingen

van haar rechterhand in haar linkerhand
en snel weer terug in de rechterhand
bij de standaard van de microfoon

er vaart een passagiersschip langs
achter de krater ligt een besneeuwde bergketen

met grappige grote stappen en onhandige

sprongen over de paden langs de informatiepanelen
maken de natuurconsumenten elkaar 's zondags
duidelijk dat die paden

modderig zijn, van de regen natuurlijk, want
het heeft er dagenlang geregend

iemand rijdt door een parkeergarage
van de bovenste verdieping naar de begane grond
en dan langs het slagboompje naar

buiten - iemand anders steekt bij een stoplicht de
weg over en voert een telefoongesprek

(...)

kortstondige toestanden met geen andere samenhang
dan de samenhang die er tussen alles is

(...)

toch dreigde er al snel
zich een verhaal te ontwikkelen,
bij wijze van spreken

(...)

het ritme is opgebouwd uit de stiltes tussen
de gebeurtenissen

(...)

uiteindelijk vaart het passagiersschip
rondjes, maar wel steeds andere
rondjes

een eenzame viool sleept zich door de afscheidsmuziek
je vermoeide voeten zijn koud geworden

nu zou je eerst in je onbestendige zelf jezelf
het ritme van de voorlopigheden moeten opleggen

ten slotte keer je terug naar het begin.

 

 

Beschrijving

Op de tafel in de kamer, tussen de telefoon en de printer
in het licht dat er van buitenaf op valt
ligt een vel papier

met daarop een beschrijving van het uitzicht

uitspraken over iets wat niet hier is, althans
niet op de manier waarop de uitspraken zelf hier zijn

de buren boven schreeuwen
en laten serviesgoed door hun woning vliegen

ergens in het huis staat een centrifuge te draaien

de kartonnen dozen
die in stapels tegen de muren staan
bevatten dingen uit een verdwenen wereld

als je ze openmaakt, zweeft er
voor wie het ziet
een melkweg van stof boven de beschrijving
van het uitzicht.

 

Korte film

Vol terras, brug, het is avond
A heeft gepist en staat zijn lul uit te schudden
B stapt uit zijn terreinwagen

A: subwoofer gekocht
B: nee, baspijp
A: ga jij naar het aids-diner

het zwerk drijft over de stad, volle maan
C staat voor een raam op de tweede verdieping,
daalt af in zijn geheugen en begint te denken

zitmeubel op de eerste verdieping, D: ze legt de hele nacht,
de hele nacht wakker, ik zeg van die teringherrie
ze zegt dat ook ja, E: raai eens wat mijn overkomt
D: nou wat dan

takelwagen, paniek op het terras

C ontdekt de vraag die in hem opgekomen is
hij gaat aan tafel zitten en schrijft op een vel papier:
de stad heeft hem losgemaakt van de stad.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten