woensdag 14 september 2011

Henriette Roland Holst (1869-1952)




 Liefde als levenswet

In Ventspils ging ik een maand lang in de geest om met Henriette
Roland Holst (1869-1952)
Dit interview is een neerslag van die ontmoeting.
Ze was een heldin uit mijn adolescentie.
Waarom Ventspils? Toen HRH in 1921 terug wilde van Moskou (Derde
Komintern) naar Nederland, weigerde de Duitse douane haar een visum.
Zij bleef achter in Tallinn, niet ver van Ventspils, waar ik verbleef
in een schrijvershuis.
=
U debuteerde jong, zesentwinig jaar, met 'Sonnetten en Verzen in
terzinen geschre ven'. Hoe kijkt u daar nu op terug?
Een beetje verbaasd dat ik dat allemaal wist en dat ik het zo kon
opschrijven, wijsneusje, ja, en toch: het was zo. Ik wist toen heel
goed wat de betekenis van het leven was, beter dan nu zou ik zeggen.
U wist ook heel goed wat de taak van de dichter is.

O ja?

Ja, in het sonnet 'Hoe 't bewustzijn der eenheid de ziel verheft.'
't Ligt essence in elk geluk: 't is 't zaad,-
bewust of onbewust, naar der ziel wezen en
hoogte van vorming, - waaruit komt gerezen
waardoor ze in schoonheid over de aarde gaat.
't Maakt 't mensen - een rayonnant-rijkvoelend wezen
die met wijde ogen welheid drinkend staat,
en wie 't kon vatten in machtige synthese
zou stralend werken in gedachten en in daad.
Maar de adem van onze onzuiverheden
troubleert en zou 't zeker gans doen vervagen,
zo 't niet belichaamd voor ons bleef bewaard;
en wie dit doen door 't dieper voelen dragen
de naam van dichters, en die 't blijvendst deden
zijn grootste gevers van geluk aan de aard.
-
Ik zie dat u de spelling heeft veranderd.
Voor ons ziet de tekst er heel ouderwets uit; ik probeer het wat
dichter bij te halen. Bovendien zet u vaak een apostrof, waar wij het
niet zouden doen.

Dat is om metrische redenen. Ik zoek naar een zesvoetige jambe en
daarbij zijn dit soort weglatingen toch volkomen legitiem? Ik vond
sonnetten de mooiste dichtvorm. Ik was ook zo opgevoed door Kloos en
Verwey.
Maar nu over de inhoud: ik herinner me de vreugde die ik onderging
bij het lezen van Dante en het besef dat alles op aarde in wezen één
is. In alle dingen, stoffelijk of geestelijk is een essentie van het
eeuwige aanwezig en dat is geluk. Het uit zich in schoonheid, maar
schoonheid is niet genoeg. Perk en Kloos en de jonge Van Eeden vond
ik te beperkt, te egoïstisch. De dichter moet leidsman zijn, de weg
wijzen naar waarheid en goedheid. Dante was zo'n leidsman en ik
voelde me heel klein bij hem vergeleken, maar dat was wat ik wilde:
geluk geven aan de mensen.

Daar komen we nog wel op terug. Nog even over de spelling. U heeft in
nieuwe drukken vaak de spelling veranderd en de apostrof geschrapt of
juist weer aangebracht.

Waar dan?

Hier bijvoorbeeld, in 'De Nieuwe Geboort', p. 63, vierde druk. Er
stond 'lagen' en u veranderde het in 'lage' ' ('Rondom mij lagen als
ik wachtend gezind / d'akkers ges preid ledig en onbeschreven') Er
stond eerst  'akkers'. En in het volgende gedicht stond 'nad'ren' en
het werd 'naadren'.

Ach ja, ik weet het niet meer. Ik weet nog wel dat ik steeds maar
bezig was met spelling en kleine foutjes. Ik vroeg aan allerlei
mensen of het zo goed was en de uitgever wees me soms op fouten.
Maar ik was ook heel eigenwijs en dan veranderde ik het weer terug,
omdat ik het zo beter vond klinken. Het gaat toch om de inhoud en de
muziek!

U las Dante in het Italiaans.

Dat was een van de weinige voordelen van mijn opvoeding. Mijn vader
dacht er niet over mij naar HBS of gymnasium te sturen, dat was
ongebruikelijk voor meisjes van mijn stand, hoewel Alletta Jacobs al
lang toegelaten was tot de HBS en er in het jaar dat ik naar dat
gesticht in Oosterwolde werd gebracht  al meer dan duizend meisjes op
een HBS zaten. Ik zeg 'gesticht', zo heb ik die kostschool ervaren.
Wat ben ik daar ongelukkig geweest! Wel mocht ik daar als bijvak
Italiaans kiezen. Ik leerde er ook vloeiend Duits spreken. Daar heb
ik later veel  aan gehad in Berlijn. Frans had ik natuurlijk al thuis
geleerd van de gouvernante.

U las ook Spinoza.

Ik las hem, of beter, ik probeerde hem te lezen. Zijn schrijven was
me te mathematisch, te abstract, maar ik begreep wel wat hij
verkondigde, ook dankzij gesprekken die ik met Herman Gorter over
zijn filosofie voerde. Amor Dei Intellectualis, de verstandelijke
liefde tot het goddelijke, en Deus sive Natura, de eenheid van het
goddelijke en natuurlijke, dat sprak mij aan. Zijn gemoedsrust is
voor mij moeilijk te bereiken.

Van Gorter kreeg u 'Das Kapital' aangereikt.

Dat was overweldigend. Mijn man sloeg alle economische theorieën
over, maar ik probeerde die te begrijpen en las alles in een koorts.
In zijn voorwoord verwees Marx nota bene naar Dante, al citeerde hij
hem wat vreemd: 'Kom achter mij aan en laat de mensen praten'. Dat
had ik wel nodig, want mijn familie en de kennissen vonden zijn
opvattingen stuitend en veroordeelden mijn politieke gedrag. Ik liet
me door Marx overtuigen van het niet af te wenden feit van de
overwinning van de arbeidersklasse en dat een socialistische
productiewijze zou worden ingevoerd, dat wil zeggen dat kapitaal en
arbeid niet meer gescheiden waren en dat uitbuiting van kapitalisten
van arbeiders tot het verleden zou behoren. Wat me vooral raakte en
bewoog was het perspectief van een kameraadschappelijke samenleving
die de ellende van de arbeiders zou uitbannen en alle mannen en
vrouwen de mogelijkheid gaven zich voortdurend te scholen.  Al
strijdend tegen het kapitalisme moest het proletariaat zich van zijn
ondeugden, van slaafsheid, zelfzucht en bekrompenheid zuiveren. Al
strijdend zou het proletariaat nieuwe verhoudingen scheppen, nieuwe
instellingen en levensvormen, waarin de gemeenschapszin en de sociale
gevoelens betere kansen tot ontwikkeling kregen dan die zij  hadden
in de bestaande maatschappij.
In 'De Nieuwe Geboort' schreef ik gedichten met natuurbeelden om de
overgang te verbeelden. De reeks 'Door der getijden loop I' begint
met de twijfel aan de schoonheid van de burgerlijke cultuur. Het was
alsof in mijn hart een winterse stilte heerste, maar ik voelde dat er
iets ging veranderen:
'Niet uit de hemelen zonk, van witte zoden
steeg licht op aard: sneeuwlicht; zijn rein gezag
omvatte elk ding, en verre stem en lach
klonk hel en toch gedempt door zijn geboden.'
En dan komt de lente. De akkers liggen nog braak, maar er is al 'een
warm inwendig beven'. Ik was me bewust van het gevaar van de komende
strijd: 'en ik greep toe niet wetend welke schade / daar zou
bedreigen: argeloos en teer / van hart, trad ik het harde strijdperk
binnen.' In de volgende gedichten wordt het zomer en herfst, zonder
dat daar de symbolische betekenis van volheid en afsterven van het
socialisme aan verbonden wordt. Uiteraard niet. Dat moest nog
allemaal komen. De gang door de seizoenen geeft de tijd aan, waarin
ik langzaam groeide in mijn nieuwe overtuiging.
Een beeldspraak die ik ook vaak gebruikte, en die je natuurlijk vaak
vindt in de poëzie, is het beklimmen van een berg. Hoe hoger je
klimt, hoe helderder het wordt, je nadert de top en de afgronden
groeien. Wat je boven vindt, kun je beneden niet zien. Maar klimmend
komen er steeds nieuwe vergezichten. Je denkt: tot die rand en dan
ben ik er, maar daarachter blijkt weer een nieuwe rand. Er komt
steeds een pad naar nog hoger.
Er is een op- en neergang van verwachting en teleurstelling; het
wordt herfst, maar ook weer lente. Toen het voor de derde maal herfst
werd, voelde ik me sterk veranderd. Ik zag nieuwe vruchten: 'vreemd
om te denken dat het oude wezen / vergaat gelijk een handvol dor
gebladerte'. Ik voelde in mij leven 'wat overal / opkomt en groeit en
zich vermeert op aarde.'

Uw man had niet veel op met het marxisme?

Vergis u niet! Mijn man was een sociaal bewogen mens, maar vooral
kunstenaar, een begenadigd kunstenaar. Hij had niet veel op met
partijpolitiek en ik heb het hem eerlijk gezegd ook niet gemakkelijk
gemaakt met mijn voortdurende uithuizigheid. Hij had behoefte aan
warmte en gezelligheid, was dol op lekker eten en reizen naar Italië
om mooie dingen te zien. Ik vrees dat ik hem daarin heb teleurgesteld.

Uw huwelijk bleef kinderloos.

Dat heeft me zeer veel verdriet gedaan, maar daar wil ik het verder
niet over hebben. Laten we het over mijn werk hebben.
In 1905 was er veel onrust in Rusland, met stakingen en
demonstraties. Men verwachtte de revolutie.
  'Bloedige zondag', 22 januari 1905, de dag waarop in Rusland de
opstand uitbrak, bracht ik in bed door. Het ging niet goed met me. Ik
had een enkelblessure opgelopen door een val van de fiets; ik had
zware griep en ik voelde me licht in het hoofd: 'bloedarmoede in haar
hersens' noemde mijn neef Jany dat. Maar wat belangrijker is:
tienduizenden hongerige arbeiders trokken die zondag met hun vrouwen
en kinderen naar het Winterpaleis van de tsaar in Sint-Petersburg om
een grondwet te eisen en leniging van hun nood. De kozakken schoten
honderden mensen dood. Er braken overal opstanden uit en toen Gorter
en ik de telegrammen lazen, kregen wij tranen in de ogen en met
bevende stem herhaalden wij: "Maar dat is de revolutie."
Het duurde nog lang. Pas in februari 1917 werd tsaar Nicolaas II
gedwongen af te treden en Kerensky werd leider van een tijdelijke
regering.

In 1921 ging u naar Moskou.

Een lang gekoesterde wens. Ik wilde de hoofdstad zien van het land
waar de Grote Revolutie was  begonnen. Mijn man wilde niet dat ik
ging. Het was te gevaarlijk, maar ik ging toch.
Ik had geen visum gekregen om over Duitsland te reizen en besloot
illegaal te gaan.  Ik moest 's nachts over de grens met nog enkele
kameraden, rennend over de hei en hopend dat de grenswacht ons niet
zag. We kwamen aan bij een Duitse arbeiderswoning en ik was onhandig
genoeg het licht in de kamer te laten branden, tot ik bevel kreeg het
uit te doen. Ik ontkleedde me in het donker en viel laat in slaap. Ik
droomde, dat weet ik nog goed, van een omlaaggaande trap naar een
ondergronds water. Het had de sfeer van een middeleeuwse oubliette,
een ruimte waar men gevangenen liet sterven van honger, aangevallen
door ratten. Geen goed voorteken. Ik vond het heel vervelend urenlang
te moeten wachten in een smerige kamer, waar het naar ongewassen
lijven en vieze kleren stonk. Het deed me denken aan die kostschool.
Ik moest over mijn lichte, linnen kleren een vieze zwarte rok
aantrekken van een onbekende vrouw.
In Berlijn verzamelden we ons. We waren met honderden, uit
verschillende landen. Het was heet in de stad en ik wilde weg, maar
ik moest wachten op valse papieren. Ik kreeg instructies mijn
Berlijns adres geheim te houden, maar gaf het niettemin, stom genoeg,
aan een Berlijnse kennis die mijn boek over Thomas More vertaalde.
Kort daarop werd het huis doorzocht door de politie, die
verschillende papieren in beslag nam. Ik was wel wat onnozel.
Op de straten onder de spoorwegbruggen van de Stadtbahn zag ik de
oorlogsinvaliden met hun bedelnap. Menselijk wrakhout van de grote
oorlog. Eén paar van zulke menselijke wrakken is mij vooral
bijgebleven. De een, een blinde, bespeelt een soort miniatuur-
orgeltje; zijn handen glijden over de toetsen, zijn benen maken
onophoudelijke, gejaagde trapbewegingen. Naast hem staat zijn makker,
die zien kan en fiedelt. Een allerliefst gezicht heeft de vedelaar,
zacht, gevoelig en melancholisch, een gezicht om nooit te vergeten.
En allebei zijn ze zó jong... Je hart krimpt ineen als je denkt
hoelang ze nog kunnen leven, hoe lang nog staan spelen onder de
spoorwegbrug, het geluid van hun spel verloren gaande in het geratel
der treinen.
Mijn Wirtin vertelde hoe er honderden en honderden van die
oorlogsinvaliden zijn en hoe de arbeiders een stukje brood geven of
een paar groschen. Meer kunnen ze niet geven. De burgers geven
meestal niets. Ze heeft haar man verloren en een zoon in Frankrijk.
De andere zoon, die met zijn idealisme en pacifisme ongeschikt was
voor de oorlog, kreeg net als zijn sterke broer longontsteking; hij
in Rusland. Op een open slee werd hij naar huis gebracht en bezwoer
zijn moeder dat hij niet meer zou gaan. Hij verborg zich een winter
lang in het huis, werd gevonden en voor de krijgsraad gebracht, kreeg
een jaar vestingstraf en verhongerde, alsof hij in een oubliette lag.
Ik vond de oude vrouwen in de straten misschien nog wel droeviger. Ze
verkopen kranten, bloemen of lucifers. Ze hebben alle hoop opgegeven.
Of zijn de jonge meisjes de droevigste, de meisjes van dertien,
veertien jaar, die 's avonds op straat, opgemaakt en halfnaakt lachen
tegen oudere mannen?

In 1915 was u nog vol vertrouwen in de goede afloop. De Revolutie zou
komen en alles zou anders worden. In 'Het Feest der Gedachtenis'
stelt u zich op een toekomstig standpunt. De Revolutie is geslaagd en
wordt jaarlijks gevierd. De vrouwen kijken met weemoed en
dankbaarheid terug op de strijd in het verleden.

Ik geloofde er echt in.  Het lange verhalende gedicht VIII DE LAATSTE
STRIJD bleek trouwens een voorspellende waarde te hebben. In de
oktoberrevolutie verzoenden zich soldaten met de arbeiders. De
vrouwen liepen ongewapend op de soldaten af en vroegen hen de wapens
neer te leggen. Zelf heb ik het ook gedaan hier in Holland. Dat was
minder gevaarlijk dan in Petersburg, maar daar dacht ik niet aan. We
liepen naar de Oranje-Nassaukazerne in Amsterdam om de militairen toe
te spreken. Twintig soldaten stonden dwars over de weg met de
opdracht te schieten als men de kazerne zou binnendringen. De menigte
stoof achteruit. Wijnkoop en ik en enige anderen bleven staan. Ik
sprak van een afstand van tien meter de soldaten toe, maar het hielp
niet. De revolutie hier mislukte; er vielen wel vier doden. Ik
herinner me de volgende verzen:
En toen in 't eind van dien bloedigen zomer
het koren geelde in alle vruchtb're dalen,
en weer, om het te oogste' en in te halen
soldaten kwamen, wierpen zich voor-over
de vrouwe' in 't veld, hoonden die knechten, zeiden:
"snijdt door ons heen, bindt tot schooven ons samen,
dorscht ons, vermaalt ons, bedenkt nieuwe namen
voor 't meel, 't uit menschen-beend're' en bloed bereide",
en de soldaten keerden om. (...)
In de bundel staat centraal het 'Feest der gedachtenis', waarop de
vrouwen in de toekomstige heilstaat hun voorgangsters gedenken. Eerst
wordt een aantal vrouwen die in onderdrukking en ellende geleefd
hebben - naar voren gehaald: 'de vrouw der plicht' (zij onderwerpt
zich aan de wil van vader en echtgenoot), 'de deerne' ( een
ontroerend portret van een vlinder-meisje, dat zucht onder een
hardvochtige vader en een zeurende moeder en dat gebukt gaat onder
eentonige arbeid en dat verlangt naar een beetje vreugde en vermaak)
en 'de zwoegende' (de arbeidersvrouw die in de fabriek gaat werken om
haar gezin in leven te houden, maar door de mannen veracht wordt
omdat ze haar als concurrent op de arbeidsmarkt zien). Hun situatie
wordt telkens vergeleken met de geheel andere omstandigheden waarin
de vrouwen in de nieuwe wereld leven: man en vrouw zijn
gelijkwaardig; men kan trouwen met wie men wil, maar ook op de vrije
liefde wordt niet neergekeken; bordelen zijn er niet, er bestaat
alleen echte liefde, ik bedoel ook liefde uit echte lust of
verlangen. In de nieuwe wereld zijn man en vrouw geen concurrenten
meer. Ze werken samen. Het bleek een droom.
Nog even over de deerne. U zou het kunnen zien als een larmoyant
verhaal, maar zo was het. De vertelster in het gedicht begint zo: 'Ik
zie een vrouw staan in het bloedend licht / dat trillend daalt van
fel-oranje manen / hoog aan hun staken bloeiend; zwarte vanen / beurt
wanhoop in dat loerend nacht-gezicht. // Winkelkasten fonkelen
overlicht / verleiding; hel flitst in verschijnen en tanen / hoog aan
der huizen nok 't opdringend manen / 'koop mij, koop mij', op
verlokking gericht.'
Hier staat ze als vrouw en dan gaat ze terug naar het meisje dat
hunkert naar een beetje warmte en aandacht en plezier. Ze wordt
aangesproken door een besnorde man die haar van alles belooft, maar
ze weigert. De volgende dag staat ze echter op dezelfde plaats op de
brug en heeft een avond plezier. Ach, zegt de vertelster, ze was als
een arme vogel gevangen in een ijzeren kooi met een doek er omheen
zodat hij niet zou zingen. 'Samen zijn ze gegaan, / ze wist niet
waarheen, ze hing aan / zijn arm en voelde het komen: / er was in
haar haast geen schromen / meer, niets als 't jonge bloed / en de
bevende zinnen-gloed / en de wijn die leden maakt loom, / en naast
haar het vreemd-zachte aroom / van zijn sterke mannelijkheid.' Daarna
wordt ze zwanger, in de steek gelaten, uitgespuugd door de familie en
de buurt. Haar kindje kwijnt weg. Ze heeft geen uitweg meer dan de
schijnluxe. En dan komen we terug bij de scène in het 'bloedend licht'.
De nieuwe vrouwen zijn ontroerd. Er waren ook jonge vrouwen bij hen,
anders dan de bruiden, de eerste groep; zij 'vonden hun vreugd in
vluchtige / minne: zij dartelden als vlinderscharen / door Liefdes
tuin. Niemand zag neer op hen / omdat ze in het minnen onstandvastig
waren, / allen beminden ze om de gratie en / en de blijheid die zij
dartelend verspreidden / als bloemengeur: ze weten 't zelve niet.'
Eén van hen herdenkt de bezongen tragische zuster en weet zich
bevoorrecht in de nieuwe tijd: 'Als liefdebloem is uitgebloeid,
verkild / de rode vlam der liefde, scheiden wij / met dank in 't
hart: elk maakte d'ander blij.'
In werkelijkheid ging het vaak anders, veel bitterder. Lenins vrouw
Kroepskaja moest een maîtresse (Inessa Armand) naast zich dulden en
ik heb veel partijgenoten gekend die een dubbel leven leidden. Soms
openlijk, maar meestal met veel verdriet voor de betrokken vrouw.
Revolutionairen zijn wat dat betreft net zulke mannen als kapitalisten.

Waren er ook andere internationaal bekende communisten op weg naar
Moskou?

Natuurlijk! Vanuit Berlijn vertrokken we met andere Nederlanders naar
Stettin, waar we met  Europese communisten de boot namen naar Reval
(Tallinn) in Estland. Aan boord was ook de Hongaarse communist György
Lukács die tegen me zei: 'Die Moral des Kommunismus ist keine zu
haben.' Ik schrok van die uitspraak. Het idee voor mijn boek
'Communisme en Moraal' is toen ontstaan. Het gaat over het probleem
van het doel en de middelen. Hoe ver mag je gaan om je doel te
bereiken? Is het niet zo dat de middelen het doel behoren te spiegelen?
Tijdens het congres zaten op het podium in Moskou: Lenin, Trotzky en
Boecharin. De laatste twee werden zelf slachtoffer van de opvatting
dat de eenheid van de Partij en haar 'verheven' doel het individu met
alle middelen mag dwingen.
Boecharins gelaat droeg die wonderlijke uitdrukking van 'jenseits von
gut und böse', die mij trof van het eerste ogenblik af aan, dat ik
hem zag. Hij had mij toevertrouwd dat er dankzij de revolutie een
nieuw type mens geboren werd, maar misschien ontleende hij aan dit
geloof zijn superieure positie. Ik heb hem gezien als gewoon mens.
Onverwachts verscheen op het podium rechts boven hen een allerliefst
kind: het zoontje van Eugen Varga, dat zijn vader zocht. Fluks sprong
de slanke Boecharin de trappen van het podium op om het kind te
halen, nam het in zijn armen en droeg het naar hun tafeltje, waar hij
het neerzette en het een ogenblik bij zich hield aan zijn knie. Toen
wenkte Trotzky het jongetje tot zich, nam het aan zijn borst en
streelde het. Lenins masker van spottende faun was plotseling
verzacht tot de uitdrukking van die zuivere, menselijke mildheid,
welke uit zijn geschriften tussen vele harde, meedogenloze
mokerslagen door, soms zo ontroerend opstijgt. Wat was zij schoon, de
groep van die drie mannen met dat kind, zo anders in hun zuivere
spontaniteit dan ons gezelschap troebele westerlingen aan de lange
tafel, zo vol kracht en zekerheid en zo eenvoudig menselijk onder
elkaar. Later sprak ik er over met twee makkers die naar het hotel
liepen... over dat geheimzinnige i e t s, rondom en boven hen, wat
hen van alle anderen onderscheidde. En vol vertrouwen in wat de
mensheid ging baren, zeiden wij tegen elkaar: "Waarlijk, zij zijn de
apostelen; waarlijk, tussen hen in staat, voor anderen nog
onzichtbaar, de nieuwe Heiland, het Communisme, blaast hen zijn geest
in en sterkt hen met zijn kracht"'. Nu klinkt dat geëxalteerd, maar
toen zag ik het zo.

U bent altijd een gelovige geweest.

Achteraf heb ik dat ook begrepen. Ik zag  het communisme als een
religie en ik was dan ook zwaar teleurgesteld toen corrupte
'priesters en diakenen' mijn 'kerk' misbruikten.  Toen niet. Ik dacht
dat ik de godsdienst achter me had gelaten. Ik ben niet kerkelijk
opgevoed. Mijn ouders waren remonstrants, maar ze gingen niet naar de
kerk.
Aan boord van het schip in de zomer, leek het een vakantiereis. Ik
heb altijd van de zee gehouden. De communisten moesten zich volgens
de begeleider rustig gedragen en niet te veel opvallen, maar vele
'bolschewiki' waren overmoedig en luidruchtig. In Reval liep het soms
een beetje uit de hand en de begeleider klaagde dat hij nog nooit
zo'n ongedisciplineerde bende naar Moskou had gebracht.
De aankomst in Reval was prachtig: de brede baai in de vroege
ochtend, de half-Russische, half-Europese architectuur. Slanke
gotische torens tussen gouden koepels van de Byzantijnsche kerken.
We kregen een ontbijt en mochten de stad in, als wij 's avonds maar
op tijd bij de trein naar Petersburg kwamen. Ik genoot van het
ongerepte oude stadsdeel met zijn deftige patriciërshuizen en van het
uitzicht boven over de lange kustlijn van de baai met landhuizen en
parken.

Dat lijkt een bourgeois oordeel.

Ik besef het. Overigens vond ik Reval een ellendige stad met een
ondraaglijke morele atmosfeer. Ik voelde overal de corruptie, het
bederf, dat het Entente-goud verspreidde. Ik rook de stank ervan, ik
voelde de rusteloze pogingen van een internationale bende schavuiten,
om zich door woeker en bedrog, door het uitbuiten van de ellende van
Sowjet-Rusland, te verrijken. Op straat zag je openbare dronkenschap.
Het volk zoop gemene brandewijn, de rijkaard fijne Franse wijn of
champagne. Alles was te krijgen in Reval, als men betalen wilde.
We hadden een gerieflijke Russische diplomatieke wagon gekregen. Ik
genoot van het zachte wiegen van de trein, die langzaam reed en
weinig lawaai maakte. Soms stopte de trein en mochten we even
uitstappen om te wandelen, bloemen te plukken. Bij Narwa, het
grensstation met Rusland, werd ik verleid door een Poolse
afgevaardigde om de oude vesting van Peter de Grote te bekijken. Het
zou te lang duren, maar de Pool zei, dat één uur in Rusland, er drie
zijn. Terug bij de trein was de begeleider woedend. We waren een half
uur te laat. Hij wilde vertrekken, maar sommige kameraden konden hem
weerhouden. Zij durfden ons niet achter te laten, zonder pas. Ik
kroop beschaamd in mijn hoekje, maar de trein vertrok niet. Het
personeel was, omdat ze toch moesten wachten, maar thee gaan drinken.
Later moest de trein nog wachten op de locomotief. Ik bood mijn
excuses aan, maar de koerier  vond het zo erg niet meer. Al met al is
het overgaan van de grens, de heilige grens!, de grens naar de
Revolutie, mij ontgaan.
In Jamburg kwamen soldaten met jonge, frisse gezichten en op de muts
de Sowjetster van het Rode Leger aanhollen. Ze zongen de
Internationale, die ik vertaald heb uit het Frans.
'Reedlijk willen stroomt over de aarde / En die stroom rijst al meer
en meer.' , daar geloofde ik echt in.

Een regel is:  'De rijkaard leeft zelfzuchtig voort'. Dat geldt niet
voor uzelf. U gaf alles weg.

Daar wil ik het niet over hebben.

'Geen recht, waar plicht is opgeheven', dat is een moeilijke regel.
 Dan kun je als onderliggende partij je alles veroorloven.

Maar dat is toch zo? Goed, niet alles, maar soms moet je je echt
verweren. Als je onderdrukt wordt als bevolkingsgroep mag je in
opstand komen. Met wapens als het moet.
De spontane hartelijkheid van die kameraden ontroerde ons. Er was een
klein ventje, de politieke commissaris, die trots liet zien hoe de
Witte Legers zijn tanden hadden uitgeslagen. Er was een
communistenslachting in Jamburg. Ik was onder de indruk van de school
voor ongeletterde soldaten en van de vergadering van de Rode Jeugd.
Aan de wand hingen affiches met eenvoudige communistische kreten,
ongenuanceerd, maar doeltreffend. Tussen de analfabeten stond de
schoolmeester, op blote voeten in een Russische kiel. Hij had een
glimlach om nooit te vergeten, zuiver als bronwater en zacht als de
morgenlucht. Ik kon mij geen schoner en passender binnenkomen in
Sowjet-Rusland voorstellen, dan ons bezoek aan die soldatenschool;
wat wij zagen was zo kinderlijk, hoopvol en ontroerend naïef, en
tevens maakte het zovele gedachten wakker over de onmetelijke arbeid,
die nog moest worden verricht.
Maar het is waar, ik heb ook andere soldaten gezien in Jamburg. Ze
leken opgevoed in klassenhaat en deden agressief met hun geweer en
bajonet. Ik denk dat ik toen leed aan bewustzijnsvernauwing. In juni
1921 bevond de door mij bewonderde marxiste Spiridonowa zich in het
gevangenis-hospitaal in Moskou. Ik wist dat, maar ik wist niet hoe
verschrikkelijk haar omstandigheden waren, met zedelijke, onzedelijke
dus, folteringen. Er werd een beroep op mij gedaan om bij Trotzky
voor haar vrijlating te pleiten. Ik deed het niet, in elk geval niet
krachtig genoeg, vanwege partijdiscipline! Daar schaam ik me nog voor.

Men zei dat u naïef was. Tegenwoordig betekent dat ook 'onnozel' en
zelfs 'dom'.

Het zij zo. Het systeem was, zoals alle systemen, verschrikkelijk in
zijn consequenties. Gruwelijk. Het doel heiligde de middelen.
In Petrograd had ik niet de gelegenheid om de arbeiderswijken en de
tehuizen voor geleerden en kunstenaars te bezoeken. Ik kon alleen
maar wandelen langs het Admiraliteitskwartier, het Winterpaleis en de
Hermitage. De bittere waarheid was dat Petrograd kunstmatig in stand
werd gehouden door de adel en de politieke elite. Onder het Sowjet-
bewind mocht de stad niet meer kunstmatig worden groot gehouden, vond
ik ook. Een stad behoort te liggen in de buurt van grondstoffen.
Tijdens de rit naar Moskou, door een vlak land van bossen en
moerassen, genoot ik twee keer van een feest van kleuren: eerst van
de zonsondergang en dan op het perron van een stationnetje van een
groep vrouwen in prachtige kleren: wit, rood, goudgeel, heldergroen
op het grauwe perron. De boerinnen waren in zondagskleed vanwege een
heiligendag. Het nieuwe leven zou de oude volksdracht vernietigen.
Op het station in Moskou moesten wij wachten. Dat was een jaar
geleden anders, had we gehoord van kameraden. Ik realiseerde me dat
de wittebroodsweken van de revolutie lang voorbij waren.
Ik heb veel mooie dingen gezien in Moskou, het Kremlin natuurlijk en
de  prachtige kerken, de verzorging van de kinderen, maar verder was
er veel ellende en honger. Het volk zakte weg in apathie en
gemakzucht. Ik heb mijn teleurstelling en de poging om te blijven
geloven in de revolutie neergeschreven in een gedicht 'Wij zullen u
niet zien, lichtende Vrede':

'Wij zullen u niet zien, lichtende Vrede,
wij zullen niet voelen uw weligheid
van onze lippen naar ons hart gegleden,
en niet wikkelen om onze leden
de weke plooi uwer broederlijkheid.
...
Wij zijn het geslacht dat moet vergaan
opdat een groter rijze uit onze graven;
wij zijn het geslacht dat zich moet laven
aan zijn gebrokenheid en smartelijke waan;
wij zijn het geslacht welks ganse have
is als 't flauwe schimsel van de eerste maan.
...

Wij zijn de bouwers van de tempel niet,
wij zijn alleen de sjouwers van de stenen;
wij zullen niet zien rijzen en zich verenen
zijn stoute pijlers; wij krielen doorene,
omlaag, in verwarring en verdriet.'

De beeldspraak in de laatste strofe is opvallend.

Dat zag ik later ook. Steeds hebben religieuze gebouwen mijn
belangstelling gehad. In Reval bezocht ik een Russische kerk. Er werd
gezongen. De klanken zwelden en namen weer af, het was een voortdurend
vloeden en terugstromen, een deining zonder einde, als een lied der
natuur. Maar een natuurlied verdiept door menselijk hunkeren en
smachten; een uitstorting en reiniging van het menselijk gemoed,
beheerst toch en vol melancholie van berusting. Na afloop van de
dienst moest ik tot mezelf komen op een bankje buiten.  'Opium' zei
Marx. Later dacht ik: het is toch ook een opening naar vertrouwen in
de zin van het leven, naar iets dat groter is dan wij, wat wij niet
begrijpen, maar waar we toch zo naar verlangen. Dat neemt niet weg
dat kerken een verdovende invloed hebben gehad.
Het goddelijk principe is liefde. Liefde het enige, liefde als
levenswet. De mens kan boven zichzelf, boven zijn instinctieve
driften van zelfbehoud en zelfontplooiing, in de betekenis van
machtsuitbreiding, uitstijgen door zich te wijden aan toenemende
bewustwording en op te gaan in de kosmische evolutie.
Christus is een voorbeeld, maar ik heb God nooit als een
bovennatuurlijk almachtig wezen gezien.

U heeft als jonge vrouw dit inzicht al gehad. In de eerste bundel
staat: 'Over het vermogen van het affirmatieve'.

De wereld wil bevestigd worden; dat is wat schrijvers moeten doen.
Wat is hun taak? Zich bewust zijn van de eenheid van al het bestaande
en die eenheid uitdragen. Er is een essence van eenheid in elk geluk,
'Maar de adem van onze onzuiverheden / troubleert en zou 't zeker
gans doen vervagen, / zo 't niet belichaamd voor ons bleef bewaard; /
en wie dit doen door 't dieper voelen dragen / de naam van dichters,
en die 't blijvendst deden / zijn grootste gevers van geluk aan de
aard.'

Jan Romein heeft  u bij uw erepromotie één van de grootste
dichteressen aller tijden genoemd. De criticus C.J.Kelk, een
gezaghebbend man, schreef naar aanleiding van de cyclus 'De loop is
bijna volbracht', dat dit 'de mooiste poëzie bevatte die de laatste
jaren in de Nederlandse taal geschreven was.'

Ik was eerlijk gezegd blij met die oordelen, maar ik besefte wel dat
ze werden ingegeven door de feestelijkheden. Ik voelde me van jongs
af aan geroepen voor het dichterschap. Ik herinner me dat ik al op
mijn twaalfde jaar tegen mijn ouders zei: 'Ik word toch dichteres.'
Mijn ouders begrepen daar niets van. Het is mijn hele leven een
zekerheid geweest. Ik wist ook wat voor dichter ik was. Het ging me
niet in de eerste plaats om de 'mooiheid'; een dichter moet iets te
vertellen hebben, een boodschap uitdragen. Aan pure esthetiek had ik
niet genoeg. De dichter heeft een opdracht.

U schreef: 'Deze tijden met heftige gebaren
hebben de walmende lichten gedoofd,
die de mensen beschenen, die voorheen waren,
nu zijn ze walmbevrijd en lichtberoofd'

De kaarsen van de kerk zijn vanwege hun walm gedoofd, maar daarmee is
ook het licht verdwenen. Wat moeten we? Waarmee moeten we ons leven
inrichten?
Het is de taak van de dichter nieuwe metaforen te vinden, waarmee
mensen kunnen leven.
''t oude is een gapend pakhuis, leeg van waren, / en vormloos vaag,
wat zich 't nieuwe looft.'
Wat zich als nieuw aandient, geeft geen houvast. De dingen veranderen
aldoor. Niets staat voor altijd vast. Vergelijk het met komende en
wegdrijvende wolken. Ze nemen verschillende gedaanten aan en het
duurt allemaal maar even. De denksystemen die ons worden aangereikt,
verdwijnen ook weer
'De mensen zijn in getwijfel gevangen,
't gezicht van een god heeft de tijd gebleekt,
...'
In het postmodernisme wordt gelachen om waarheden.
Een bekende dichter van nu heeft een pastiche gemaakt van uw beroemde:

De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind -- dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zoo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de groote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren
in alle teederheden ruischen hooren
als in kleine schelpen de groote zee.
Liefde is de zin van 't leven der planeten
en mensche' en diere'. Er is niets wat kan storen
t stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
-
In zijn bewerking (Gerrit Komrij)
De echte vlechten zullen zeker winnen
in 't eind ­ en haar dat vals is flink ontluistren.
Hoor mij: 'k breng licht teweeg in 't duistre.
Alle figaro's zullen er garen bij spinnen.
Van pruiken die de hoofden nog omkluistren
maakt men, allengs voortbreiend tafellinnen,
dan kan de grote kaligheid beginnen
tot w'als onze harten aandachtig luistren
in 't nieuwe haar tevreden luizen horen:
vals haar bleef behelpen als protégé.
Haargroei is de zin van 't leventje der neten
en mense' en barbiere'. Er is niets wat kan storen
't krijgen van Haar. Dit is het eiere-eten:
haar, volmaakt 't liefst, heeft alles mee.
-
Het is knap gedaan. Het is ook wel geestig, maar tegelijk triest. Wat
zal ik er verder over zeggen? Met poëzie heeft het niets, maar dan
ook niets te maken.











==












Geen opmerkingen:

Een reactie posten