vrijdag 20 maart 2020

Iduna Paalman - Poëzie is iets om te delen




Poëzie is iets om te delen


Iduna Paalman (Rolde, 1991) schrijft proza, poëzie en toneel. Haar werk werd onder meer gepubliceerd in De Gids, Revisor, Het Liegend Konijn, Kluger Hans, NRC Handelsblad en op VPRO.nl. Sinds 2016 schrijft ze columns voor het platform Hard//hoofd. Bij uitgeverij Querido verscheen in september 2019 haar zeer goed ontvangen poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’.
=
Je bent ze iets verschuldigd, snap dat dan 
 
Vergeet dat gekneusde platteland, die verrekte speelrekjes


de door hun knieën gezakte flats, het krachteloze stomen


van de treintjes, de eieren in de koelkast


ze stinken maar gelukkig is van binnen alles dood


vergeet je vader die zegt: je was een jaar of negen en toen was ik je kwijt


vergeet je moeder die meereisde naar de balletschool in Londen


ze probeerde nog iets met een visum en Skype maar ze zegt al


tegen haar zussen: wij hebben gedaan wat we konden
nu is hij aan de beurt



neem alles aan, zeg op alles ja, laat godverdomme die spieren doen


waar ze bij je geboorte al mee begonnen – spartel kaarsrecht door de trechter


je kunt geen kant op dus beloon de mensen, ze hebben betaald, ze hebben gewacht


je bent ze iets verschuldigd, snap dat dan


doe wat met dat verbrijzelende talent van je


laat het bloed uitstorten onder je vel, bind het stevig in


maar laat je lichaam telkens ontglippen, maanzacht


landen, laat zien dat alles kan breken behalve de sprongen, gun die mensen


hun applaus.
=

Dat gekneusde platteland is Drenthe?
I.P.: ‘Hoeft niet per se. Eigenlijk doet alle platteland mij aan mijn jeugd denken. Het is zowel thuis als een gekneusd landschap soms, omdat het landschap van je jeugd er niet meer is. Maar het gedicht gaat niet alleen maar over mij.’

Je hebt wel een balletachtergrond?
‘Nee. Ik heb wel kort aan dans gedaan, maar het gedicht is voor mij meer een metafoor voor een soort druk. Concreet heb ik het gedicht geschreven naar aanleiding van een documentaire over een  danser. Ik was heel erg onder de indruk van de film Dancer (2016) over Sergei Polunin, een beroemde balletdanser van 26 jaar, afkomstig uit Oekraïne. Hij kwam al jong bij het Royal Ballet in Londen terecht, verdiende veel en ontspoorde, maar liet ondertussen prachtige dingen zien. Hij raakte verwijderd van zijn ouders, ging naar ze terug op het platteland waar hij was opgegroeid. Hij was iedereen iets verschuldigd vanwege zijn talent en de inzet van zijn ouders. Dat vond ik een interessant gegeven.’

De eieren stinken, maar gelukkig is vanbinnen alles dood. Dat is kenmerkend voor je poëzie.

‘Ja?’

Het onverwachte van die zin, de tegenstelling, de humor en ‘het is erg, maar het valt ook mee’. De vader zegt: ‘je was een jaar of negen en toen was ik je kwijt’. Dat herkende je.

‘Dat is waar. Ik was ook jong, ook negen, toen mijn ouders uit elkaar gingen.’

Alle literatuur is autobiografisch. Ook als het over de buurman gaat.

‘Wie dacht jij dat de ‘hij’ was aan het eind van de eerste strofe?’

Ik dacht eerst aan de vader, maar hij is natuurlijk die jongen.

‘Ja. Het spartelen door de trechter: je beweegt heel erg, maar dan word je gevangen en moet je landen. Het grote talent maakt ook veel kapot. Het laat je onthechten van alles wat in de eerste strofe wordt genoemd. Ik voelde bij hem dat hij nog niet klaar was met zijn jeugd, maar wel al uitspatte. Dat geldt niet zozeer voor mijzelf, maar ik heb geprobeerd me daarin in te leven.’

Het laatste gedicht in de bundel lijkt op proza, wat de vorm betreft. De eerste strofe gaat zo:

‘Ze zeggen dat als je een huis hebt gekocht, er een boomgaard omheen hebt geplant, nee een boomgaard gekocht er een huis omheen geplant, de zee op ruikafstand hebt gelegd het geheel een naam hebt gegeven, dat je dan kunt spreken van een opgebouwd bestaan.’
=
‘Ik had op een gegeven moment een soort fase waarin ik dacht: ik wil die regels niet afbreken. Toch noem ik het een gedicht. Het was er al voordat ik wist dat deze bundel er zou komen, het is nu het laatste gedicht uit de bundel. Het was een hele uitdaging om een volgorde te componeren. Veel lezers nemen het eerste gedicht als moedergedicht en dat is ook logisch. Daar komt de titel ook uit. Maar ik heb dat eigenlijk nooit zo heel erg beseft, dat mensen aan het eerste gedicht allerlei conclusies verbinden, als uithangbord van de bundel.’

Schreef je al jong poëzie?

‘Ja, ik ben met poëzie begonnen rond mijn twaalfde. Ik weet nog goed dat ik met mijn moeder, een vriendin van haar en haar dochter op vakantie was op Kos. Ik sliep met dat vriendinnetje op een kamer en ik had een gedicht gemaakt. Ik was voor het eerst trots op een gedicht en ik dacht: dit wil ik wel laten horen. Ze snapten het niet helemaal. Ik had verwacht dat ze het prachtig vonden, maar het werd een beetje weggelachen. Ik weet nog dat ik dacht: o, poëzie is dus niet iets om te delen. Toen heb ik mijn gedichten jarenlang niet laten lezen of horen. Pas aan het einde van de middelbare school, met een goede leraar Nederlands, die me aanraadde gedichten te sturen naar de jongerenpoëziewedstrijd Doe Maar Dicht Maar. Die leraar begeleidde ook mijn profielwerkstuk en ik schreef een verhaal. Naast het schrijven van dat verhaal deed ik een onderzoek naar hoe schrijvers aan hun boeken werken. Daarvoor wilde ik schrijver Edward van de Vendel interviewen. Hij nodigde me uit naar Rotterdam te komen, dat bezoek maakte veel indruk. Later ben ik onder zijn begeleiding mijn eerste korte verhalen gaan schrijven.’

Hoe is dat nu? Heb je ook vaste ‘tuttelaars’?

‘Edward leest nog steeds af en toe mee, heel waardevol is dat. En ik heb bij Querido een heel fijne redacteur. Verder laat ik weinig mensen meelezen, ik vind dat namelijk altijd best eng.’

Hoe kwam je bij Querido?

‘Ik mocht af en toe mijn verhalen en poëzie in tijdschriften publiceren, en toen won ik de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. Vele uitgevers reageerden daarop. Ik kon kiezen. Toen ik bij Querido tekende, was ik net begonnen aan een opleiding om mijn lesbevoegdheid te halen en dus heeft het even geduurd voor ik met de bundel kwam. Ik heb Duits en geschiedenis gestudeerd. Nu geef ik drie dagen per week les op een middelbare school, dat is prachtig werk maar wat ze zeggen over het onderwijs is waar: het kost veel tijd, zeker vier dagen in mijn geval, dus het schrijven van een roman, wat ik graag zou willen, is dan puzzelen. Daar heb je meer continue tijd voor nodig. Deze bundel heb ik vooral in schoolvakanties gemaakt.’

In het prozagedicht staat: ‘Stop met werken om het geheel te professionaliseren’.

‘Ik had de regels van dat prozagedicht kunnen afbreken, zoals bij een “gewoon” gedicht, maar ik heb dat niet gedaan omdat dit de originele vorm was. Het gedicht gaat over thuis zijn, thuiskomen. De lange regels omhullen iets. Als ik er korte regels van had gemaakt was het kaler geworden. Ook het ritme vraagt hier langere regels vind ik.
Je kunt pas iemand een plek verschaffen als je zelf een huis hebt waar je je goed voelt, zodat je tegen een ander kunt zeggen: kom maar. Daar gaat voor mij dit gedicht over. Je moet eerst bij jezelf welkom zijn. Maar dit gedicht gaat ook over iemand uitnodigen, iemand aanraken, zonder dat je weet wat dat precies teweegbrengt bij diegene.’

Vind je het leuk om een opdracht te krijgen?

‘Het gedicht ‘Maria de’ Medici bereidt zich voor’ is ontstaan tijdens een schrijfresidentie in Parijs, georganiseerd door het Vlaams-Nederlandse Huis deBuren. Elke resident kreeg een schilderij toegewezen uit de eregalerij van het Rijksmuseum in Amsterdam. Het thema was ‘hij/zij/genderperspectief’. Ik vond het opvallend dat het schilderij dat ik toegewezen kreeg over de aankomst van de Franse koningin-weduwe Maria de’ Medici in Amsterdam gaat, terwijl zij er zelf niet opstaat. Het is een schuttersstuk met negentien officieren, die op haar staan te wachten. De jonge Republiek zocht erkenning. Ik heb me ingelezen in haar levensverhaal: een sterke vrouw, maar niet altijd gezien. Ze is eenzaam gestorven. Haar oudste zoon heeft haar weggestuurd omdat hij haar bemoeienis niet langer tolereerde. Ze was vooral een symbool. Ik weet niet of Maria enthousiast geweest zou zijn over het gedicht, maar het was voor mij een interessante oefening in vrijheid en gebondenheid. Is een vrouw in de historie echt erkend, als voor haar goud en koetsen en vlaggen en paarden klaarstonden? Was erkenning voor een vrouw iets anders dan voor een man? Absoluut, en dat heb ik met dit gedicht willen onderzoeken.
En dan over de opdracht: als ik mijn leerlingen bij een creatieve opdracht helemaal vrijlaat, geen kader of vorm geef, dan vinden ze het moeilijk. Ze gaan veel sneller aan het werk als ze een richtlijn krijgen, al was het maar het woord ‘soepkom’. Ik dacht altijd dat ik in de poëzie helemaal vrij was om te doen wat ik wilde. Ik dacht dat als ik een opdracht kreeg ik me onvrij zou voelen, ‘kaarsrecht door de trechter’, maar dat viel mee. Sterker nog, ik word blij van dit soort kaders.’

Het gedicht heeft ook helemaal jouw toon, bijvoorbeeld in: ‘Trekt ze een mes, een satéprikker voor de zachte gevallen, zoekt ze de zoon die haar bord / leeghaalde en zei: vreet je vol met je eigen / zaken en als er iets is roep je maar?’

‘De mensen van deBuren dachten mee met het ontstaan van het gedicht. Dat was fantastisch. Ze namen me geheel serieus en dat was belangrijk toen, omdat ik me helemaal nog niet zo zeker voelde als dichter. Sommige leeftijdsgenoten voelen zich gemakkelijker een dichter, bijvoorbeeld omdat ze een schrijfopleiding hebben gedaan. Ze hebben al een eigen poëtica moeten schrijven. Ik leer nu om te praten over mijn werk als dichter. Ik heb schrijven altijd naast mijn studie en werk gedaan. Op de school waar ik werk weten mijn collega’s wel dat ik ook dichter word, maar de meeste leerlingen niet. Dat vind ik wel fijn, dat het in de klas niet over gedichten gaat. Daar gaat het over of kinderen zich veilig voelen, en over een fijne sfeer om dingen van elkaar te leren. En over naamvallen natuurlijk, en de Sturm und Drang, heerlijk.

Zou je een Duits gedicht kunnen schrijven?
‘Nee, dat moet toch in de moedertaal, voel ik. Maar ik vind het heel leuk om zo over de gedichten te praten. Dat is iets wat niet zo vaak voorkomt. Ik heb met weinig mensen gepraat over mijn poëzie.’

Dat is het verrukkelijke van een schrijfopleiding. Je zit met een groep die je gedicht leest en ze hebben allemaal hun eigen benadering en zienswijze. Ze stellen vragen en jij hoort wat lezers ervan vinden.
‘Ik wist niet dat het zo leuk was om over de gedichten te praten. Ik dacht dat het iets voor mezelf was, maar het gedicht heeft een eigen bestaansrecht gekregen. Ik ben niet meer zo naïef dat ik denk: wat is dit nu? Langzamerhand weet ik wel dat het iets voorstelt, maar daar heb ik aan moeten wennen. Een paar weken geleden gebeurde er iets moois. Ik was aan het eten bij mijn broer en zijn vriendin. Ze hebben jonge kinderen, ze zijn net verhuisd en het is een druk gezinsleven. Ze hebben beiden weinig aandacht voor literatuur, maar wat gebeurde er? Mijn schoonzus zei: ‘Ik heb een paar gedichten gelezen en ik wil wat vragen. Ik begrijp dit en dat niet helemaal.’ Ze pakte de bundel en las een gedicht voor en ze vertelde haar associaties erbij. Dit kan het ongeveer zijn, zei ze, of dat, en ze betrok mijn broer erbij, en ze hadden het er samen over. Ik dacht: dit is het toch! Hier gaat het om! Ze zei: ‘Ik weet niet of ik het goed doe’ en ik zei: ‘Dat je aan het zoeken bent is al een bewijs dat je het goed doet.’ Ik dacht: als gedichten dit kunnen doen, dan ben ik gelukkig. Ik wil dat het raakt.’
=
(Dit is een verbeterde versie van het interview dat is geplaatst in het blad 'Schrijven' van jaargang 24, nummer 1, februari 2020)