Liever letterlijk dan figuurlijk
VrouwkjeTuinman (1974) publiceerde sinds 2004 de dichtbundels Vitrine en Receptie en de romans Groteachten Buurvrouw. Ze studeerde algemene letteren en muziekwetenschap, schrijft vooropdrachtgevers in de muziekwereld, maar ook voor allerlei tijdschriften als Opzij en Schrijven.
In 2005 ontving zijhet C. C. S. Crone Stipendium van de stad Utrecht. In 2010 verscheen Intensivecare,een samenwerking met fotografe Andrea Stultiens.
Haarjongste bundel is Wat ikmet de sleutel moet.
=
Methoden entechnieken
Het kanbijvoorbeeld in een bed, naast iemand
die alvast eenlijst maakt met wie er straks wel
en vooral ook wieer niet mag komen.
Niemand krijgt eencent. Het kan ook in een zaal,
waar steeds eennieuwe arts langskomt.
De een zegt dathet afgelopen is, de ander dat
we er voor gaan.Een derde vindt dat het per dag
bekeken moet, datwe er eigenlijk zo weinig
echt van weten.Het kan in een sloot.
Je hebt maarweinig water nodig, en sowieso
gebeurt hetmeestal overstekend, thee opschenkend,
in het stemlokaal.We zien iets anders voor ons
dan het wordt.Geen mens vindt het de moeite
van hetnavertellen waard.
==
In jouwgedichten staan niet veel metaforen.
Ik zoek nooit naareen metafoor; ik hou er ook niet van, maar soms kan een metafoor er op eenmoment zijn.
Een metafoor issoms bedrieglijk of vervalsend. Waarom moeten van borsten springende tweelingwelpen gemaakt worden? Worden zedaar mooier van? Je kunt je in zogenaamd mooie taal verliezen.
Ik hou van gewonetaal.
Je kiestvooreen zakelijke titel. Komt die achteraf?
In dit geval wel.Ik kies vrijwel altijd een zakelijke titel. Ik wil de lezer niet misleiden,maar ik wil ook in de titel niet alles cadeau geven. Bij mijn schrijflessen zieik dat de helft van beginnende schrijvers in de titel al alles vertelt, terwijlde andere helft zulke abstract-metafysische titels kiest dat het over alleslijkt te gaan, terwijl dat niet zo is. Dat wil ik graag vermijden. Toen ik dezebundel klaar maakte, heb ik deze titel gekozen: ‘Wat ik met de sleutel moet’ entoen zei mijn uitgever:’Hè, hè, eindelijk een titel waarbij je je iets voorkunt stellen. Mijn andere titels zijn Achterberg-achtig zakelijk: ‘Vitrine’,‘Receptie’. Het mag wel te denken geven en ik hoop dat het denken ook doorgaattijdens het lezen. De titel van dit gedicht ‘Methoden en technieken’ isletterlijk.
Je laat bewust de kern of het motief weg.Je zegt in de eerste regel: ‘Het kan bijvoorbeeld in een bed’; dan kan de lezerdenken aan een vrijpartij, en je houdt de spanning vol door: ‘naast iemand’.
Deze regel kwamletterlijk binnen. Mijn oom lag in het ziekenhuis naast iemand die aan hetdoodgaan was. Dat was deprimerend, maar wat deprimerender was: die man was eenlijst aan het samenstellen en dat maakte zijn eigen ziekteproces heel zwaar. Demanier waarop ik het opschrijf, maakt het drama tegelijk groter en kleiner. Ikhad er voor kunnen kiezen om te schrijven vanuit degene die de lijstsamenstelt, maar dat vind ik te groot.
‘Niemand krijgt een cent’ Je gebruiktgraag ironie.
Het is een cliché.In films geloven we dat; in de werkelijkheid niet. Ik vind het leuk om daar meete spelen.
Je gaat door met: ‘Het kan ook in eenzaal.’ De lezer weet, zover gekomen nog niet wat er aan de hand is, maar dankomen de artsen. Wat zij zeggen heb je gehoord. Het is een soort ready-made.
Het is bij mijniet zo dat het hele gedicht een ready-made is. Maria Barnas heeft eens eenbundel geopend met een ready-made, die ik erg goed vond werken, maar dat doe ikniet.
Het is heelletterlijk wat er gezegd werd, met cliché’s en al.
Daarna gebeurter iets ernstigs: ‘Het kan in een sloot.’
De lezer van debundel weet inmiddels dat er iemand in een sloot heeft gelegen.
Dat is de kern van het gedicht.
Voor mij zit dekern in het volgende: ‘sowieso gebeurt het meestal’ op een onbelangrijk moment.
Met ‘sowieso’ wordt het cynisme.
Ja. Er stondeneerst vier ‘sowieso’s in.
Eerst dacht ik datdie ‘sowieso’s een kern waren, maar verderop merkte ik:
nee, dat is nietzo; het is een trucje, een afleidend iets. Het hele gedicht wordt daarmee eenopsomming, terwijl je iets anders aan het vertellen bent. Dus toen heb ik erdrie uitgehaald.
Aan het eind is deverontwaardiging dubbel geworden, want schijnbaar is het ook niet iets om je ergdruk over te maken, omdat het eenvoudig gebeurt.
Je geefteen opsomming (enumeratio): bed, sloot, overstekend, thee opschenkend, in hetstemlokaal.
Ik weet niet meer wanneer ik die thee en hetstemlokaal opschreef. Ik weet nog wel dat ik ‘overstekend’ en ‘theeopschenkend’ heel graag wilde.
Wat het stemlokaal betreft: ik vermoed dat het die dagin de krant stond of dat er gestemd moest worden.
‘We zieniets anders voor ons / dan het wordt.’ We zijn blind en vol onbegrip voor dedood. Wat wordt het?
Ja. Een betekenisloze dag. We houden ons zelf graagvoor dat het betekenis heeft, dat er een reden is. Er hoort een entourage bijdenken we. We willen de tijd hebben om er mee te leven.
De laatste regel bedoel ik heel letterlijk: geen mensdie gestorven
is, komt er op terug. Die notie wijst ook vooruit naarvolgende gedichten. Als het echt zo belangrijk was, zouden we er wel eens overterughoren, vanuit de hemel of wat dan ook.
De taak van de dichter is om dat wel te latenhoren. Dat is eigenlijk ook de reden waarom Frank (Starik) voorleest bij deonbekende doden. Het mag niet zomaar, dat verdwijnen. Het is een daad vanhumaniteit; het grenst
aan het religieuze.
Bij Frank weet ik dat niet, bij mij zelf, in dezebundel zeker wel.
‘Het kan in een sloot’ is een heel gewoon zinnetje,maar dat zit vol betekenis.
Ik vind gewone taal wel genoeg. Toch wordt er welgezegd dat mijn gedichten best cryptisch zijn, omdat ik het niet allemaaluitleg.
Cryptischis het niet. Het is een semantische ellips: je laat delen van de betekenis weg.
Dan had ik het gedicht ‘Doodgaan’ moeten noemen. Enbeginnen met: er zijn verschillende manieren om…
De lol van het lezen is ook de vraag: waar gaat hetnou eigenlijk over? Bij het vertellen van een mop moet je de spanning er ook inhouden.Je moet de point niet prijsgeven. Lezen is het avontuur van het ontdekken.
Heb je een hekel aan hermetische poëzie?
Nee, helemaal niet. Misschien ga ik op een daghermetisch schrijven, maar voor nu vind ik er meer uitdaging in liggen omhelder te schrijven, zonder dat het uitleggerig wordt, zonder dat ik er heelveel bijvoeglijke naamwoorden bij nodig heb. Ik wil de alledaagse werkelijkheidbeschrijven.
Hetschrijven, de techniek is interessanter dan het uiten van een particuliergevoel.
Ja, honderd procent mee eens. Als ik een particuliergevoel wil uiten, praat ik wel met iemand uit mijn omgeving of schrijf ik hetuitgebreid op in mijn eigen aantekenboekje. Gaandeweg, als ik merk dat ikdwangmatig aan iets loop te denken en daar ook woordbeelden bij heb, dan wordthet schrijven en techniek.
Je houdt niet van gedichten die een particuliergevoel uitdrukken?
Ik heb er geen hekel aan, maar ik ben er wel argwanendbij en dat was ik ook bij mijzelf. Ik ben vier, vijf weken na het ongeluk vanmijn vriend die in de sloot reed, over gaan schrijven. Belachelijk snel, maarhet moest en ik heb het heel lang van me zelf niet vertrouwd of het welgedichten werden. Of het iets anders werd dan alleen voor mezelf en familie vande overledene.
Bij beginnende dichters zie je het vaak: schrijvenover particuliere gevoelens. Meestal wordt het sentimenteel ofonbegrijpelijk. Het gedicht heetdan ‘Verdriet’, universeler kan het niet, er komen ook tranen in voor, maar hetis zo niet invoelbaar!
Je ordent de tekst en je maakt hem compact.
Ik schrijf er nooit dingen bij; ik haal alleen maardingen weg. Ik hou er
ook erg van woorden en zinnen uit te proberen opverschillende plekken; het uitproberen van spanningsbogen en vertelstructuren.
Op papier of op de computer?
Allebei. Ik doe het eerst in mijn hoofd. Het duurtvrij lang voor ik daadwerkelijk iets ga schrijven, wel een paar weken. Ik wordwel eens wakker, niet met een regel, maar met een woordbeeld dat alles oplost,al mijn problemen in het leven.
Dan moet je uit bed?
Ja, maar dan kanik evengoed niet meer slapen.
Gelukkig ben ik een ochtendmens en komen die dingenmeestal ‘s morgens vroeg. Het is niet voldoende het eindprodukt te onthouden.Ik wil nog weten waarom het moest, waarom het zó moest.
Hoeveel versies heb je van een gedicht voor het inde bundel komt?
Een stuk of tien denk ik. Ik ga het voorlezen als ikvoor mijn gevoel op negentig procent ben. De laatste tien procent duurt net zolang als het hele proces daar naar toe. Ik heb tijd nodig. Er moet een halfjaar tussen zitten.
Hetgedicht dat we bespraken, mag de lezer zelf invullen? Het mag over zijn oomgaan?
Ja, graag zelfs. Je moet als schrijver dingenopenlaten en niet het totaalbeeld in alle details schetsen.
Er zijn wel grenzen. Als de lezer blijft hangen bij deeerste regel en zegt dat het een liefdesgedicht is, dan gaat er iets mis.
Je houdtniet van eindrijm.
Wel van binnenrijm, assonantie. Al die termen kan ikniet zo gemakkelijk benoemen, maar ik weet ze intuïtief. Beeldspraak, stijlfiguren…,maar goed, over eindrijm: ik haal er meestal rijm uit. Ik hou van het herhalenvan klanken, de oo bijvoorbeeld. Ik hoor of klanken bij elkaar passen.
Een van mijn belangrijkste schrijftips is: lees jewerk hardop, vanaf het begin en de hele tijd.
Ik heb de ervaring dat als ik voor publiek lees,iemand zegt: “O, dàt staat er.’ Er is dan een ander natuurlijk ritme dan mensenaannemen. Ritme is belangrijk: de regels moeten lekker lopen.
Ik doe het ook in journalistiek werk. Het moet ernaturel uitkomen.
==============
Geen opmerkingen:
Een reactie posten