donderdag 23 januari 2020

Wat ontroert vorm geven - Désanne van Brederode

Wat ontroert vorm geven

Désanne van Brederode (Utrecht, 2 november 1970), schrijfster en filosofe.  Zij debuteerde in 1994 met haar roman ‘Ave verum corpus’ (‘Gegroet waarlijk lichaam’). Zij schrijft en houdt lezingen, vaak over levensbeschouwelijke thema's. Van Brederode publiceerde onder meer in ‘De Groene Amsterdammer’. Ook werkte zij mee aan het literaire radioprogramma ‘Knetterende Letteren’ (Cultura 24). Sinds 2006 verzorgde zij enige jaren regelmatig een column in het televisieprogramma ‘Buitenhof’. In 2007 won ze de Literatuurprijs Gerard Walschap-Londerzeel. Ze schrijft ook columns voor ‘De Nieuwe Koers’ en ‘Tertio’.
Dit jaar verscheen ‘Wonderlamp’ (proza) en ‘Verzonnen grond’ (gedichten).

Eerst over de titel: ‘Verzonnen grond’. De taal als vaste grond; hervinden…
DvB: ‘Ja, het was eigenlijk meer dat er een gedicht is, ‘Tuintip’, waar aan het slot staat: ‘het liefste zonder wortels, / in verzonnen grond.’, waar het gaat over hoe je een plant kunt voordoen hoe te bloeien. Dat kwam ineens zo bij me op en daar zit de term ‘verzonnen grond’ in. Toen dacht ik: dat is eigenlijk wel heel mooi omdat het vaak gaat over gedwongen of ook uit vrije wil de dingen los laten en tegelijk iets nieuws opbouwen, dat meer geestelijk is en verbeelding.’

Maar daardoor vind je weer vaste grond.
‘Nou, een voedingsbodem, maar zo vast hoop ik nooit.’

Het is wel zo dat de gedichten er voor zorgen dat je weer landt.
‘Ja, een beetje vergelijkbaar met ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.’ Al klinkt dat dan heel smartelijk. Dit is gewoon fijn. Bij Slauerhoff krijg je het idee: ach, arme man toch!’

Een gedicht heet ‘Dichten is gaan’. Dat gaat over gedichten maken.
‘Aanvankelijk heette het ‘Denken is gaan’. Het gaat over gedichten maken, maar dat was eerst niet de bedoeling. Later dacht ik: als ik het woord ‘denken’ vervang door ‘dichten’ staat er iets anders.’

En misschien mooier…
‘Dat dacht ik ook.’

Wil je het voorlezen. De stem van de dichter heb ik nodig.
‘Dat is jammer voor Goethe dan. Hoe zou dat geklonken hebben?

‘Dichten is gaan

Dichten is gaan. De wandeling herhalen.
Voor waar houden wat waargenomen werd.
Er licht aan toevoegen, de wind tot liggen dwingen.
Het is: nog beter zoeken, tot bekende wegen
steeds minder wennen - je je vreemder waant
dan toen. Nog vreemder. En tijdstip, dag
en het seizoen zich van betekenis ontdoen
voor je die geven kunt. De stomste dingen
zich weigeren te houden aan hun stilte
en nu pas munt slaan uit je open blik. Het is
zo ik-loos mogelijk verdwalen en verdwijnen
in wat je niet gezien hebt toen je eerder ging.
Je voetstappen weerklinken als de zijne,
tot lopen nauwelijks meer lijkt op herinnering
aan lopen. Daar, in dat wijde park, met hem.
Je houdt vrijwillig passen in, blijft hopen
dat je mag stilstaan in de trilling in zijn stem.’

Dit is een poëticaal gedicht. Ik geef les op de Schrijversschool in Groningen en dit gedicht wil ik voorleggen aan de studenten. Je moet uitgaan van de konkrete werkelijkheid: voor waar houden. Maar dan ook ‘Er licht aan toevoegen’. Dat is trouwens een mooie assonantie, vier keer die i, die maakt het licht. Je moet met een frisse blik steeds die werkelijkheid ondergaan.
‘Ja.’

 Dat is ook wat dichten is: kijken naar de werkelijkheid alsof je haar voor het eerst ziet. Het is een opgave: ‘De stomste dingen / zich weigeren te houden aan hun stilte’. ‘De stomste dingen’ is geen onderwerp. Je moet de dingen laten spreken.
‘Ja. Het is een soort fenomenologie.’ ( ‘filosofische stroming die verschijnselen wil leren kennen zoals zij zich aan ons voordoen.’)

‘Het is / zo ik-loos mogelijk verdwalen en verdwijnen’
Dat is ook heel belangrijk. Je moet als dichter ik-loos zijn. Het gaat niet om particuliere bijzonderheden.
‘Nee, maar dat denken Facebook-gebruikers meestal wel. Dat is heel grappig. Die gaan meteen reageren. Ik heb nu bijvoorbeeld een gedicht over een bidsprinkhaan, het is een gebed-achtig iets en dan gaan mensen heel konkreet beginnen over het moment dat zij een sprinkhaan vonden.’

Aan het slot wordt het een liefdesgedicht.
‘Vrij snel gemaakt. Soms gaat het snel en dat zijn niet de slechtste gedichten. Soms moet je er lang over doen.’

Een heel ander gedicht is ‘Dit dus’. Ik moest denken aan het gedicht van Jan Hanlo ‘Wij komen ter wereld’ waarin hij de ontwikkeling als een omgekeerde film terugdraait. Ik citeer twee strofen van jouw gedicht:

‘Niet enkel een kortstondig staakt-het vuren,
maar iemand die tijden achteruitspoelt.
Die kinderen laat opstaan uit hun lijkenzakjes.
Uit puin en stof weer verse huizen bakt, taag na-
rijzende broden, met het uur hoger en rechter,
muren van eetbaar, warm goud. Een tere geur
zonder weet van angstzweet, chloorgas en bloed,
as die in struiken verandert, hulzen als olijven
die rijpen onder een pas geschapen zon.

Kijk hoe een rug, een oog, de littekens verliest.
Hoe een droge mond in sappig lachen uitbarst.
Gras laat zich vol overgave maaien: niemand
die er een deel van een lichaam in zal vinden,
verkoolde scherven, spijkers. Schapen staan
tevreden bijeen op een kar, laten zich blatend
verkopen aan de boer achter de stadspoort,
die zelf niet weet dat hij is teruggekeerd - eerst
jarenlang vermist was. Zijn cel heeft niet bestaan,
en aan de overzijde brak geen koorts uit, werd
geen vrouw verkracht. Hij zag geen honger.’

‘Iemand begreep het niet en dat begreep ik niet. Het is toch zo duidelijk dat het over Syrië gaat. Je probeert terug te spoelen zodat alles wat er gebeurd is, weer goed komt. Ik heb het voorgelezen bij een herdenking van Syriërs en dan blijkt dat mensen die nog minder goed Nederlands kunnen spreken en verstaan, het heel goed begrijpen. Het is gelegenheidspoëzie. Het zijn niet mijn herinneringen uiteraard. Ik ben daar nooit geweest. Toch probeer je, omdat je de pijn van je vrienden zo goed kent, iets te maken dat uiting geeft aan het diepe verlangen dat al die ellende niet gebeurd zou zijn. We worden nu allemaal geconfronteerd met de bombardementen op Idlib. Nu was er een foto van een hele rij baby’tjes in lijkzakjes. Dat beeld kerft. Natuurlijk moet je weer gewoon koken etc. maar ondertussen blijf je daar aan denken, aan de puinhopen. Als mijn vrienden teruggaan, is er niks meer. Ik zie dit gedicht bijna als een gebed, maar dan zonder God.’

Bij Hanlo is het teruggaan een verlangen naar jeugd.
‘Een verzet tegen ouderdom. Dat kenmerkt Hanlo, die eigenlijk een soort kind blijft. Wat ook prachtig is. Dit gedicht is harder.’
Het gedicht ‘Origami’ gaat over die Japanse vredesvogeltjes. Ik heb ze een tijdje gevouwen. Heel leuk, als een kind knutselen. Dat gedicht heb ik geschreven tijdens het koken; even roeren en dan kwam weer een regel. Daarna natuurlijk bijschaven. Het was zo’n beetje het eerste gedicht nadat ik weer met dichten begon. Ik zette het op Facebook en toen kreeg ik van Arjan Peeters, mijn ex-man, maar ook degene die ik het hoogste heb als het om lezen gaat, een berichtje: wat een goed gedicht! Ik dacht: als hij het goed vindt, dan ga ik door.’

Je schreef al sinds je dertiende.
‘Zelfs wel iets langer. Ik vond laatst een boekje van toen ik zes was en daar stonden twee regeltjes die op elkaar rijmden. Ik vond meteen het plezier terug. Het was nog geen gedicht. Toen ik negen was, ging ik naar de Vrije School en daar kreeg je aan het eind van een periode een getuigschrift en dat vond ik zo iets moois dat ik het jaar daarna, toen ik jarig was, voor alle kinderen een gedichtje heb gemaakt. Ik las later ook veel poëzie, maar dat was ook een nadeel, want ik had zo’n bewondering voor die dichters, dat ik dacht: dat haal ik nooit. Zelfs nu heb ik het idee dat ik met deze bundel wel klaar ben. De recensies waren ook niet zo goed. Ik las T.S.Eliot en ik was bezig met een roman waarin tijm een grote rol speelt. Als ik kijk naar Shakespeares Midsummernightsdream waarin tijm een grote rol speelt en dat is zo mooi, dan durf ik niet meer.’

Maar jij hebt je eigen stem en die moet er toch ook zijn?
‘Ja, ik overwin dat ook wel weer en ik ga ook stug door, maar ik denk wel: laten we eerlijk zijn dat het in mijn geval gewoon een hobby is.’

Nou ja, dat mag je denken, maar je bent toch echt een dichter. Dat zie ik in de hele bundel terug. Hoe je kijkt naar de dingen en hoe je ook kruipt in de dingen. Zelfs in een Zweeds meer. ‘Als je een meer in Zweden bent, / dan denk ik wel dat je dat weet. / Wat ermee te doen is een tweede: / veel meer dan wachten kun je niet. / Veel meer dan liggen niet.’ En regels als: ‘Lang voor het ontwaken wist je: / er is vandaag iets aangebroken / wat niet vernietigd kan worden.’ Misschien is het dichten belangrijker dan het schrijven van een roman.
‘Ik las je recensie van ‘Wonderlamp’ en dat je dat geen roman vond vanwege de zelfanalyse. En Proust dan?’

Dat vind ik ook geen roman. Misschien hebben we een andere definitie van roman.
‘Je had weinig oog voor de structuur. Er wordt teveel in recensies het boek naverteld. Er komen dingen terug, bepaalde symbolen, beelden. Het is een avontuur. Ik denk dat ik het wel allebei zal blijven doen, net als een artikel schrijven, omdat ik denk dat het elkaar in een balans houdt. Het schrijven van gedichten heeft me gevoeliger gemaakt voor het vertellen van al die lagen. Je kunt een roman inzetten om dat ook meer een gedichtkwaliteit te geven.’

Vasalis schreef ook verhalen, maar ze had geen zin om een roman te schrijven, omdat ze dan een plot moest uitzetten en dan wist ze het al. Dan hoefde ze de roman niet meer te schrijven. Gedichten schrijven is verrassender.
‘Dat had ik met ‘Wonderlamp’ ook.’

Dat is dan ook niet een verhaal met een plot, een begin en een eindstuk.
En over die recensies: die zijn niet bedoeld voor de schrijver. Die weet het wel. Een bespreking moet informatie geven aan de lezer. Hem of haar het boek intrekken of niet. Laten we terug gaan naar de bundel. ‘Het rijk alleen’ is ook een zelfonderzoek.
‘Ik weet zelf wel naar aanleiding waarvan ik dat schreef - de emotie was heel heftig. Het begint vaak met een soort onrust en daarna is het eigenlijk weer net zo als toen ik een klein meisje was en ik op mijn kamer zat te prutsen met taal  en ook wel met lapjes of met verf. Ik denk nooit: zo, en dan ga ik nu eens schrijven over wat er gebeurd is of wat ik voel. Integendeel. De stemming is er wel, maar dan wil ik er eigenlijk vanaf of ik wil het dempen en dan ben ik alleen maar geconcentreerd bezig met die woorden en die beelden. Aan het eind is de emotie weg. Dat gedicht begint met ‘Nog dank dat je op wonderschoon stijlvaste wijze / niets meer laat weten.’ Dan geniet ik van de manier van zeggen. Ik heb plezier en denk: hoe gaat het verder? Graham Greene zegt ergens: ik snap niet hoe mensen niks kunnen maken. Daar ben ik mee eens. Hoe hou je dat vol? Ik begrijp dat niet. Het is zo leuk om mooie dingen die je ontroeren of raken vorm te geven. Ik maakte onlangs mee hoe kleine meisjes over een bankleuning op mijn schoot doken en een paar dagen later bedacht ik hoe ‘bankleuning’ en ‘duikplank’ met elkaar klinken en dan moet ik er iets meedoen. Ik vind het ook leuk om een beetje te schmieren. Achterberg kon met weinig woorden, schaamteloos, zijn eigen tragiek te kijk zetten en dan heb je daarna zo’n handenwrijvend momentje: nou, ik begon met een droevig gevoel aan deze avond en ik ga nog net niet fluitend slapen.’

‘Er raakte iets onvindbaar. Leek het op licht?’
Is dat geluk of liefde?
‘Als ik het had geweten, dan had ik het niet hoeven schrijven. Het is een sensatie of een stemming om heel goed de afwezigheid van iets te beleven, maar zou je met een vriendin aan de telefoon moeten zeggen wat het is en je zou inderdaad je toevlucht zoeken tot een woord als ‘geluk’ , of ‘samenzijn’, of geborgenheid’, dan is mijn ervaring dat ik de telefoon weer neer wil leggen en bijna een vieze smaak heb in mijn mond, omdat ik denk: dat was het niet. Je weet alleen maar dat er iets weg is en zonder dat ik dat heel dramatisch bedoel, het is een complex aan emoties en stemmingen die zich niet laat terugbrengen tot een woord. Ik denk steeds vaker dat als het inderdaad zo maar ‘geluk’ of ‘geborgenheid’ is, dat je dan in het griezelige betoog van deze tijd terecht komt: ‘Nou, dan zoek je er toch iemand anders bij!’ Het gaat niet om missen of rouw of dat er iets kwijt is, dat zich na een tijdje laat vervangen, maar het is voorgoed kwijt omdat de dynamiek tussen deze twee mensen uniek is. Altijd meer dan de uniciteit van de ene persoon en de ander. Het is iets dat op zichzelf een entiteit is, een bezield wezen. Het soort woorden als ‘geluk’ is te plat.

==

Eerder verschenen in het blad 'Schrijven'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten