Vormgeven aan iets dat in je zit
Laurine Verweijen (1981) is dichter en werkzaam als strateeg. Haar gedichten werden eerder gepubliceerd in De Gids, Revisor, Tijdschrift Terras voor Internationale Literatuur, Het Liegend Konijn en het zeer experimentele magazine nY. ‘Gasthuis’ is haar debuut, genomineerd voor de Buddingh’-prijs.
Gasthuis
Wakker worden in de splitsing
ergens in je borst hangt een onbehagen
te leeg om je geest er bij in de buurt te krijgen
te vluchtig om scherp te benoemen
wat het is dat in je zweemt
(niet eens zwemen, zwemen klinkt al
te zwaar), zwak maar tegelijk ruimtevullend
alsof er iets ontzettend scheef loopt -
tijd, ik in deze tijd, ik in deze ik,
iets hoort niet thuis
metershoge melkgolven die op een klif slaan
het beeld is sterker dan de splitsing
iets loopt scheef, iets hoort niet thuis
het is niet eens een bries te noemen,
het is niet zo prominent als stilte, je krijgt
geen van je zintuigen er om heen
en zodra je je denken er bij in de buurt
probeert te brengen
sijpelt het weg (niet eens sijpelen,
het is gewoon in een keer weg)
Het is een mooie beschrijving van wat er in je geest, je hersenen gebeurt.
‘Hoe snel vage sensaties weer verdwijnen inderdaad. Iets dat dichtbij lijkt te komen, maar zo weer tussen je handen door glipt.’
‘zweemt’ is een zwaar woord. Je let op klank.
Is de gecursiveerde regel een citaat?
‘Het is geen citaat, maar ik voelde dat dit gedicht een soort pauze nodig had, een regel die zichzelf boven de andere regels zette, zich onderscheidt. Misschien dat ik het deed om het gedicht te breken. Tegelijk is het toch ook de regel waar het gedicht samenkomt. Er klopt iets niet, dat is het vage gevoel dat ik probeer te pakken, maar wat is dat ‘iets’ dan? Is dat ‘ik in deze tijd, ik in deze ik’? Tijdens het schrijven probeerde ik zowel dichterbij de sensatie te komen, als te begrijpen met welke zintuigen ik de sensatie überhaupt waarnam. Naar beide wordt gezocht. Maar vat krijgen lukte telkens net niet. Het gedicht gaat ook over tijd, het begrip tijd maar ook het begrijpen van tijd. Wat raar dat ik in deze tijd leef, zoiets. Het gaat om het gekke gegeven dat wij, dat jij, dat ik, net in deze tijd bestaan. Dat is geen toeval, maar een feit. En in deze tijd schrijf ik. Met actuele gebeurtenissen heeft het niet te maken, dit gedicht had ook tweehonderd jaar geleden of juist over tweehonderd jaar kunnen bestaan. Dan is of was het net zo waar.’
‘Metershoge golven die op een klif slaan’, een absurdistisch beeld.
‘Op het moment van schrijven kwamen die metershoge golven ineens in beeld, wit als melk. Een beeld dat je meteen voor je ziet, maar dat helemaal niet kan natuurlijk. Meteen toen het er was, voelde ik dat het gedicht niet bij dat beeld moest blijven hangen. Het kwam en dat liet ik toe, om er direct weer van weg te bewegen. Direct nadat de melkgolven er waren, wist ik: terug naar het onbehagen, de sensatie. Daar gaat het over.
‘Gasthuis’ is lichaam?
Onder andere ja. Dit gedicht heeft lange tijd zonder titel bestaan. Er stond eerst zelfs nog een essayistische strofe boven. Ik voelde ergens wel dat dit gedicht binnen alle gedichten die ik geschreven had en wilde bundelen, een soort kern had waar de andere gedichten ook omheen cirkelden. Tegelijk kreeg ik behoefte aan een paraplu die boven al die gedichten kon hangen. De verbindende factor, het verbindende woord. Toen was ineens het woord ‘gasthuis’ er. Wat een wonderlijk goed woord!, dacht ik. Het klonk zo bekend maar ik had het zelf bedacht! Gasthuis gold voor lichaam, voor poëzie, voor taal. Thuiszijn bij een ander, maar nooit als vast gegeven, thuis zijn in je lichaam, in jezelf.
Je bent als mens thuis in een bepaalde taal. Dat is natuurlijk ook een zekere houvast, de taal die je spreekt. Als je ergens woorden aan kan geven, is dat houvast. Maar tijd is ook een gasthuis, tijd is ook iets ‘waarin’ je bestaat. Een ander, de liefde, het zijn allemaal plekken waarbinnen je je kunt begeven. Gasthuis als letterlijk huis zit er ook in. Het inrichten van een huis, welke keuzes maak je. Wie hoop je te worden op die nieuwe plek? Een van de meest wonderlijke dingen vind ik bijvoorbeeld het vakantiehuis: je komt binnen, terwijl er die ochtend nog andere mensen in waren. Je maakt het in een dag en een nacht helemaal je eigen stek en een week lang voelt dat huis als jouw huis. Tegelijk is er het volle besef dat de week ervoor, en de week na jouw verblijf, andere mensen precies hetzelfde met die plek doen. Maar op dit moment is het jouw huis.
-
Ego
Ik houd het ego in mijn hand om
er een beetje mee te spelen,
maar het ding is zo groot als
een rat, dus mijn vingers passen er maar
net omheen - ermee spelen ho maar
Ik glij met mijn duim over zijn nerven, de
donkere tussen lichte kringen, druk zacht
zijn knoesten in, maar het ego is keihard,
dus alleen mijn duim geeft mee
Het heeft de perfecte vorm, nu ik
er zo naar kijk - alsof het
in zichzelf keert en weer
ontsnapt tegelijk
De kleur van hoge bomen steekt vurig
af tegen mijn bleke huid
Het heeft de perfecte vorm, dit knoestig
spekglad ding, dat er continu vandoor wil,
terwijl er niets dan het ding zelf
in hem besloten ligt
Ik heb de kom van mijn hand
om zijn kont gelegd, of borstkas
Ik draai mijn hand en klem het ego
tussen mij en het matras, als een halve bol
naar het plafond, sus rustig maar (tegen wie?)
en val in diepe slaap
Morgen zal ik het ding thuislaten en er
continu naar terugverlangen
=
Een spannend gedicht, vooral als je kijkt naar bepaalde woorden: mijn bleke huid, kont, matras. Het is een object van verlangen. Eerst dacht ik dat ‘Ego’ mooi past bij het gedicht ‘Gasthuis’. Later dacht ik: het gaat over een mannelijk geslachtsdeel.
‘O dat is niet zo, maar ik snap het wel. Tijdens het schrijven merkte ik wel dat die lezing ook zou kunnen bestaan. Dat heb ik niet ontweken of bewust opgezocht, maar voor mij heeft het gedicht niets met seksualiteit te maken. Die bleke huid is mijn hand en als je goed kijkt naar bepaalde objecten kunnen die ook een kont hebben, of borstkas.’
(Op de tafel waaraan wij praten ligt een prachtig vormgegeven stuk hout.)
Ah, dit bijvoorbeeld! Dit voelt heel lekker in je hand. Het gedicht lijkt wel te zijn ontstaan in bed trouwens.
‘Ik schrijf sowieso veel vanuit bed, ’s morgens. Het moment van de dag dat ik een soort van sluimerstand heb die goed voor mijn gedichten werkt. Tussen voelen en denken in. Mijn hele huis ligt trouwens vol objecten waar ik verbinding mee heb. Dingen die ik aanraak, waar ik naar kijk, aan ruik. Ik ben heel tactiel ingesteld en neem al die waarnemingen mee in mijn schrijven. Ik kan objecten op een bepaalde manier ook liefhebben, er een emotionele band mee hebben. En dat betekent ook dat ik me ertoe wil verhouden, soms een gevecht mee aan moet gaan.
Het woord ‘rat’ is dan wel een beetje ongunstig.
‘Ongunstig in jouw lezing van het gedicht wellicht, maar op het moment van schrijven kwam de grootte van een rat naar voren. Waarom dat is, dat is het raadsel van je brein natuurlijk.’
We gaan geen psycho-analyse doen. Misschien hou je wel van ratten.
‘Misschien, maar misschien ook niet. Ik ben in ieder geval niet vies van ratten. Het zijn ook spannende beesten, vind je niet? Eigenlijk vind ik alleen spinnen niet prettig. Het object van dit gedicht had de grootte van een rat. Mijn handen pasten er maar net omheen. En tegelijk had het dezelfde wegglippende beweging die een rat ook hebben kan.’
Kijk naar de assonantie: hand, rat, als, passen.
‘Dat is een muzikaal gevoel, dat gaat totaal vanzelf. Het gaat inderdaad om het object dat hier nu op tafel ligt. Het is een oloïde en komt uit de antroposofische hoek. Slechts één man in Nederland maakt ze zo mooi van hout. (file:///.file/id=6571367.2223170) Toen ik het bestaan van de oloïde ontdekte, kocht ik er een voor een geliefde. Gemaakt van iepenhout, zijn lievelingshoutsoort. Maar tegelijk werd ik zelf getrokken naar een steviger en feller exemplaar dat ook te koop was, van brazielhout. Terug naar huis had ik dus die twee oloïdes bij me. Thuis wist ik me er ineens geen raad mee. Wegleggen liet het object niet toe. Het moest iets van me. Dus moest ik onderzoeken wat dat object en ik elkaar te vertellen hadden. Het werd een heel gevecht. Dat gevecht is ‘Ego’ geworden.
‘En val in diepe slaap’. Toch wel freudiaans! Het zou een mooie afbeelding geweest zijn op de bundel.
‘Alleen maken afbeeldingen de boel vaak zo letterlijk. Terwijl ik je hier nu uitleg waar Ego vandaan komt, voel ik direct twijfel ook bij mezelf. Haalt dit de lezing van sommige lezers niet onderuit? Het is juist soms zo lekker om niét te weten waar een gedicht precies vandaan komt, zodat je er je eigen gedicht van kan maken, als lezer. Gek genoeg ging tijdens het schrijven het gedicht al snel niet meer over het stoffelijk object, maar over de betekenis, over ‘ego’. Dat is de laag die loskomt tijdens het schrijven. Alsof ook het gedicht zelf heeft willen ontsnappen aan waar het vandaan kwam. Het object dus als moeder van het gedicht, het gedicht als kind dat op eigen benen gaat staan. Soms is het interessanter om alleen het kind te leren kennen, in plaats van te weten waar het vandaan komt.’
Je hoeft een gedicht niet altijd te begrijpen om het toch mooi te vinden.
‘Je kunt dingen ook gevoelsmatig begrijpen, zonder dat je het letterlijk begrijpt. Misschien dat poëzie nog wel meer over het gevoelsmatige begrijpen gaat, dan over het letterlijke begrijpen. En begrijpen zit ook in klank, in taalspel, ritme, woordkeuze. Denk eens aan liefde. Begrijp je letterlijk waarom je van een ander houdt? Gevoelsmatig weet je dat gewoon.
Gedichten zijn soms manieren om dichterbij te komen, iets te willen begrijpen. Zoals in het titelgedicht. Andere gedichten willen die beweging naar binnen niet, die willen alleen kijken. Beschrijven. En in die beschrijving ontstaat nieuwe betekenis. Dat was bij ‘Ego’ het geval. Die moest ik alleen kalm beschrijven, want daar had ik echt een gevecht mee.’
Vandaar die rat?
‘Misschien, maar hij was gewoon zo groot als een rat.’
Speelde het ego van de geliefde, of andere geliefdes mee?
‘Niet specifiek, alhoewel ik me ook hiervan tijdens het schrijven wel bewust was. Maar dan niet primair, meer secundair.
‘Het ego kan hard zijn. Het kan naar buiten keren, en weer in zichzelf keren. Ik vond het interessant om ego als vorm te onderzoeken. Als zelfstandige entiteit. Zelfde geldt voor ‘stilte’ dat in een ander gedicht in de bundel een plek krijgt. Ik schrijf gedichten ook om dat soort begrippen te onderzoeken. Bij het lange gedicht over de menstruatie geldt hetzelfde. Iets trekt me aan, nodigt me uit er woorden aan te geven. Maar gek genoeg is het nooit een voornemen, ik denk nooit: en nu gaat deze dichter eens even lekker een gedicht over dit onderwerp schrijven. Het ontstaat altijd vanuit iets diepers. Een regel of gevoel. Maar ik ben wel blij als zoiets dan een plek heeft gekregen. Iets dat eerst aan je binnenkant zat, als vaag gevoel of sluimerend besef, krijgt vorm in de buitenwereld.’
Heb je nog adviezen voor beginnende dichters?
Lees alles wat je schrijft tijdens het schrijven hardop voor aan jezelf. Ritme, klank; ze zijn van minstens zo grote waarde als betekenis en taalprecisie. Desnoods dans je er een beetje bij, maar de taal moet bewegen zoals jij beweegt. Bewaak daarnaast de omstandigheden waarin je tot schrijven komt. En laat niet in een te vroeg stadium alles al aan anderen lezen. Het is van jou, en alleen van jou. Eventuele feedback komt later wel. Maak wat jijzelf goed vindt. En wees daarin ontzettend streng voor jezelf.’
=