donderdag 31 maart 2016

Tegen verwachtingen ingaan Maud Vanhauwaert

Tegen verwachtingen ingaan

Maud Vanhauwaert (Veurne, 1984) is een Vlaams dichteres en actrice / tekstperformer.
Zij was finalist van het Wereldkampioenschap Poetry Slam (2012) en van het Leids Cabaret Festival (2014). Haar debuutbundel 'Ik ben mogelijk' werd bekroond met de Vrouw Debuutprijs. Voor haar tweede bundel 'Wij zijn evenwijdig' ontving ze de Herman De Coninck-publieksprijs en de Hughes C. Pernathprijs.Ze geeft les in de opleiding Woordkunst op het Conservatorium Antwerpen.

==

Ik heb deze bundel gelezen als een tribuut aan de geliefde.
‘Ik schrijf een gedicht ze kijkt over mijn /schouder mee en zegt ’je hebt toch al eens/
een gedicht geschreven’_

M.V.: Wow, bijzonder,dat u dat er in leest, omdat heel veel mensen de bundel toch zien als een grote stadswandeling; alsof  het over de buitenwereld gaat, terwijl het naar mijn gevoel ook stiekem over een binnenwereld gaat; vrij expliciet in het midden van de bundel.

Het begint met: ‘Wij zijn evenwijdig_/ Raken elkaar in het oneindige_/  En we rennen’_
Er wordt veel gerend in de bundel. Achterop staat: ‘U kan dit boek lezen als een bundel gedichten, als een bochtig verhaal of als een kleurrijke optocht van droevige moppen.’, maar ik zie het ook als een liefdeslied.

Dat is mooi ja.

Het eerste dat je opvalt als lezer is: hé, zijn dit nu gedichten? Maar de zetspiegel wordt niet bepaald door de zetter, maar door de dichter. Een blokje tekst zonder strofen.

Ja, ik hou ervan poëzie elke keer opnieuw proberen te definiëren en vorm te geven. . Poëzie zie ik meer als een foto, een verhaal als een film. Naar mijn gevoel – en ja, het is een beetje een cliché - neemt proza een soort hoofdweg, terwijl ik in poëzie voortdurend in zijwegen beland. Ik val voortdurend stil, alsof ik in een auto zit en voortdurend de stilstand cultiveer, wat soms problematisch kan zijn als je proza schrijft. Dan hou je iedereen tegen, je creëert een file, maar bij poëzie gaat het daar juist over.
De zijwegen zijn van belang.
Ik heb het mij niet gemakkelijk gemaakt om voor deze vorm te kiezen, terwijl deze vorm naar mijn gevoel, toen ik het schreef de meest evidente of logische vorm was. Ik dacht niet: ik ga iets geks doen. Ik heb vooral gedacht: wat wil ik tot uitdrukking brengen. Maar ik merk, nu de bundel er is, dat de vorm bij sommigen wel voor verwarring zorgt. Nu ik genomineerd ben voor de VSB-prijs vragen ze mij of ik een aantal gedichten wil selecteren. Dat is moeilijk, want naar mijn gevoel bestaat de bundel uit één lang gedicht, en ik kan hen moeilijk weer de hele bundel opsturen. Die hebben ze al!  Poëzie wordt vaak gezien als een korte tekst die je gemakkelijk op een kussensloop of een mok kunt zetten, of een poster. Deze bundel wringt daar een beetje mee, maar ik vind het  juist interessant om van daaruit na te denken. Als ze mij gedichten vragen, dan pluk ik een aantal blokjes uit de bundel en dan plak ik die samen en dan wordt het eigenlijk een nieuw gedicht. Voor de Herman de Coninck-poëzieprijs heb ik drie blokjes gepakt uit het midden, begin en einde en gepresenteerd als was het een gedicht. Die tekst hebben ze op tienduizend affiches gedrukt. Dat vond ik best grappig, want voor mij blijven het stiekem stukjes uit een groter geheel. Ik wil de lezer ook de vrijheid geven om de blokjes  te compileren, om er mee te puzzelen, om er heel vrij mee om te gaan.

Je hebt een soort hoofdstukken gemaakt. Hier bijvoorbeeld bij de vrouw die een klomp deeg kneedt. Dat komt terug. Het lijkt me een beeld dat je hebt gezien.

Ik kan het mij niet herinneren of ik het ook echt gezien heb. Ik heb denk ik wel ooit in een kookprogramma gehoord dat als je lang kneedt het beter kleeft. Dat vond ik een intrigerende gedachte.

Bij elke tekst eindig je met een onderliggend streepje.

Er was een Nederlandse dichter die dat ook deed. Ik weet niet meer wie. Daar wees iemand me op na de publicatie. Ik doe het om de tekst te laten doorstromen. Ik dacht elke keer: het is nog niet af. Een gedicht heeft altijd iets pretentieus als een punt aan het eind staat. Het lijkt dan gefinaliseerd, alsof het klaar is. Er is een soort onrust in de bundel. Alles blijft in beweging.

Heb je er ook bewust voor gekozen om die blokjes naast elkaar te zetten: twee bij twee?

Ja, dat is een zoektocht geweest samen met Roos Laan, de grafisch vormgeefster. Ze was pas afgestudeerd in Den Haag en ik had een prachtig boekje gezien van haar en toen dacht ik: met haar wil ik samenwerken. We hebben samen nagedacht over een vorm en we zijn uitgekomen bij dat oblongformaat, Als er één blokje op een pagina zou staan zou zo’n blokje te veel gewicht krijgen, te veel aandacht naar zich toe trekken. Nu krijg je bij het openslaan vier blokjes. Ze hebben elkaar ook wel nodig.

Er zit een duidelijke lijn in. Hier komt een vrouw met een hoofddoek, maar even daarvoor valt het woord ‘islamitisch’. Daarna komt er een man die schreeuwt. Het wordt spannend.

Ik ben begonnen met schrijven in Parijs. Er zit een aantal Franse zinnen in. Er waren eerst nog meer concrete  aanwijzingen, bijvoorbeeld de Seine, maar ik heb uiteindelijk besloten om concrete verwijzigingen er uit te halen. Het had ook in Brussel kunnen plaatsvinden.
Het is voor mij een enorm plezier om zo te puzzelen. Het was heerlijk om een volgorde uit te zoeken.

De pagina’s zijn niet genummerd.

Het is gemakkelijker om er zo in te verdwalen. Zo kun je in een stad ook verdwalen. De uitgever heeft wel gevraagd om bij een nieuwe druk misschien toch paginanummers in te voeren. Omdat het de leesbaarheid bevordert. Ik denk erover na. Voorlopig denk ik:  Blader maar, verdwaal maar.

Het centrale gedicht: ‘Er komt een vrouw naar me toe. Ze zegt / ’wij zijn evenwijdig, raken elkaar in het / oneindige, laten we rennen’. En we ren- / nen. Met onze armen zwaaien wij een / maat die bij ons past_

Naar mijn gevoel begint hier een tweede hoofdstuk. Ik heb uiteindelijk de hoofdstukken zelf weggelaten. In alles wat er vóór komt, zit een spanning tussen het 'ik' en de wereld. Hierna krijg je een spanning tussen het 'ik' en de ander. En op het einde van de bundel gaat het meer over de spanning tussen het 'ik' en de binnenwereld.  Dat is mijn interpretatie natuurlijk, en die is zeker niet dwingend.

‘Diep in mij ben ik geen moeder_’
De ik wil zelf geen kinderen.

Het is gek hoe de ik soms heel dicht bij mij komt te liggen en soms er weer van afdwaalt.
Dat is een zin die ik herlas en waarvan ik zelf schrok. Persoonlijk wil ik wel kinderen. De zin staat los van mijn biografische ik. Net daarvoor in de bundel heb ik het over matroesjka-poppetjes, je weet wel, die Russische poppetjes die je steeds verder kan ontmantelen. Uiteindelijk kom je uit bij een poppetje dat je niet meer kunt opendoen. Het is een hol popje. Uiteindelijk kom je dus uit bij een leegte. Ik denk dat veel vrouwen kinderen willen, in het verlangen een kind te kunnen dragen, als een vaste kern, waar ze grip op hebben. Ook ik koester dat verlangen. Maar anderzijds denk ik ook dat het een illusie is. Je tast uiteindelijk alleen maar in het duister, en in de leegte.

Ik vind die grammaticale vorm heel intrigerend: ‘Ik ben iemand die…’. ‘Ik ben ziek’ of ‘Ik ben iemand die ziek is’. ‘Ik ben mogelijk’, de titel van mijn eerste bundel of ‘ik ben iemand die mogelijk is’. Het heeft te maken met het feit dat je jezelf plaatst in een grotere groep. Het lijkt veel gedecideerder op een of andere manier. Het lijkt definitiever. Je zet jezelf neer.

Je hebt iets cabaretesk. Je hebt ook een drama-opleiding gehad.

Ja, op het conservatorium in Antwerpen. Ik vind het interessant om poëzie op een podium te brengen, hoe onmogelijk dat soms ook voelt. Ik zoek in mijn teksten ook vaak grensgebieden op, tussen poëzie en dagdagelijkse taal bijvoorbeeld. In mijn voorstellingen laat ik soms anekdotes samenkrimpen tot een gedicht, en dan weer gedichten uitmonden in een verhaal. Er zijn ook stukjes die ik soms als gedicht presenteer en dan weer als een flauwe grap. Op die manier wil ik de teksten levendig houden. 

De ik wil iets zeggen voor de wereld, voor de lezer. Iets blijvends. ‘Iets krachtigs zodat mijn stembanden kunnen trillen als een spandoek…’

Ja, dat geldt ook voor mij. Ik heb de wil om iets te zeggen, maar vaak weet ik niet goed wat. Ik wil een spandoek in de lucht steken, maar ik merk dat mijn spandoek vaak leeg is. Een groot wit vlak. Ik ben niet de dichter met de grote gedachten en meningen. Ik richt me graag op het kleine, onooglijke.
 Ik was in Polen en daar kwam ik in een huisje, waar een oud vrouwtje eitjes verfde met ‘een dun penseel en een stijve nek’ en dat komt dan terug in een tekst.

Het is wel een bijzondere ervaring om naast iemand te zitten die de gedichten hardop leest en er dingen over zegt.

Hier een mooie vergelijking. Er is een tafel met borden er op en die doen denken aan schotelantennes: ‘Elke avond wordt gezocht naar ontvangst_’.

Dat is een beeld dat ik zag. Ik had een paar vrije dagen en ik wilde ergens naar toe gaan. Ik ben naar een klein Waals dorpje, gereden, Redu, een boekendorpje. Al die boekenwinkeltjes waren dicht en daar zat ik dan, alleen, koffie te drinken  Ik dacht: ik kan niet naar huis gaan zonder dat ik één beeld pak waar ik iets mee kan. Anders is mijn uitstap voor niets geweest. Ik heb toen wat rondgewandeld en belandde plots in een veld vol met gigantische satellieten.  Ik denk dat de combinatie van die schotels en de borden in die koffiebar een vonkje in mij gaf. Toen was ik zo blij en toen ben ik echt gelukkig naar huis gereden.

Het is de discipline van de dichter die rondgaat en kijkt en beelden vangt. Je kunt het ook lezen als: mensen zitten aan tafel voor een bord, eten met elkaar en dan heb je communicatie.

Ja, daar gaat het ook over. Veel mensen komen alleen nog maar ’s avonds bij elkaar, aan tafel en ze proberen elkaar weer te zoeken.

De ‘ze’ zegt dat de ‘ik’ bij Eliot moet kijken. De rozen zien er uit alsof ze bekeken worden. En dan staat even verder:‘Ik probeer tien gedichten te schrijven / die er uit zien alsof ze niet bekeken wor- / den.’ De tekst verder lijkt nonsens. Na mijn eerste bundel had ik een tijd lang geen inspiratie meer en toen vroeg Jozef Deleu van ‘Het liegend konijn’ om gedichten. Ik was op dat moment in Marseille en ik had nog maar drie dagen. Ik had geen enkele inspiratie en toen dacht ik: weet je wat: ik geef mezelf opdracht om antigedichten te schrijven. Dingen te schrijven die geen gedichten zijn naar mijn gevoel. Geen rekening houden met het moet mooi zijn, of krachtige beelden zoeken, nee, gewoon schrijven. Het was bijna als grap bedoeld. Als ik dit ga opsturen naar Jozef, laat hij dat liggen. Maar hij heeft het ontvangen als gedichten en hij heeft het ook zo gepubliceerd. 

‘Onder water’ wordt het ondanks je grap een mooi beeld.

Zo werkt het vaak. Je denkt iets onbewust neer te kwakken en dan komt er toch betekenis in te zitten. Betekenis houd je niet tegen!

Het vierde en vijfde gedicht ontbreekt. Waren die niet goed genoeg?

Ik vond het grappig om met verwachtingen te spelen. Zo’n opsomming te doorbreken. In het theater probeer je ook voortdurend tegen verwachtingen in te gaan.
Het is een tijd geleden dat ik zo keek naar de bundel. Als ik voorlees zijn het altijd een paar dingen die ik elke keer opnieuw voorlees, omdat ik weet dat ze werken. Ik vind het  interessant  om nu opnieuw te kijken naar de teksten.

Wat is belangrijk voor het dichten?

Het is belangrijk voor mij de wereld in te gaan. Ik zou me niet kunnen afzonderen en verliezen in introspectie. Ik wil mensen ontmoeten en situaties en beelden zien.
Ik definieer me door mijn poëzie. Met dingen die los staan van mij. 

==

Geen opmerkingen:

Een reactie posten