dinsdag 1 maart 2016

Kira Wuck: Regen en opstapelende vaat

Regen en opstapelende vaat

 Het afgelopen jaar stond Kira Wuck(1978) in de belangstelling, onder andere als winnaar van het NK Poetry Slam en van de jaarfinale van Festina Lente. Hollands Maandblad gaf haar een werkbeurs. Zij volgde de vierjarige opleiding van de Schrijversvakschool in Amsterdam. Twee  gedichten werden verkozen voor de top 100 van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.  Haar gedichten verschenen in Tirade en nu vooral in Hollands Maandblad
Kira is een dichteres met een eigen stem. Ze treedt heel veel op. Haar gedichten zijn eenvoudig van taal maar zetten de lezer met haar verrassende wendingen aan het denken. Nu is er haar bundel Finse meisjes.


Als het regent op zondag
regent het bij ons anders dan bij anderen
de lucht is droger en de kat laat zich niet aaien

Vroeger hadden we een kijkgat in de schutting
daarachter gebeurde het

Vanuit de achtertuin zie je waar de vaat zich opstapelt
wat de afstand is tussen geliefden
als ze elkaar net niet raken

Intimiteit is erachter komen dat je met iemand
naar hetzelfde punt staart
zoals naar mijn ouders
die voor de zoveelste keer de muren witten



Ik wil graag ‘Als het regent op zondag’  en ‘Oogsten’ met je lezen.

Dat is goed. Ze passen ook mooi bij elkaar.

‘regent het bij ons anders dan bij anderen’  Dat stelt de lezer voor een raadsel. Regent het harder bij ons of juist bij de anderen?

Niet harder, maar misschien is het klammer, of lijkt het op motregen.

Bij ons is het klammer.

Ja, anders dan bij andere mensen thuis. Ongemakkelijker misschien.

En de lucht is droger. Bij anderen? En de kat laat zich niet aaien.

Bij ons is het vochtiger, ongemakkelijker.

Vroeger hadden we een kijkgat in de schutting. Dat is duidelijk. Als je jong bent, kijk je door het kijkgat. Daar gebeuren spannende dingen.

De alinea die daar op volgt, geeft een dreiging. In de eerste alinea ben je binnen, in de tweede ga je naar buiten en bij de derde staat de ik in de tuin en die kijkt tegen flatgebouwen aan en ziet het eigen huis.

De vaat stapelt zich op. Het is niet zo ordelijk daar.
Je ziet dan ook de afstand tussen geliefden als ze elkaar net niet raken.

Er is niet zo veel afstand. Dit kun je op verschillende manieren zien. Dit kan betekenen dat  ze elkaar liefhebben en dat ze elkaar gaan omhelzen of dat ze elkaar te lijf gaan met een hamer. Dat wou ik openlaten. Er zit in ieder geval spanning tussen die geliefden.

Intimiteit is er achter komen dat je met iemand naar hetzelfde punt staart.

Wat ik hier eigenlijk mee bedoel, maar anderen hoeven het niet per se zo te zien, is dat de ik-persoon nog steeds in de tuin staat en kijkt naar die huizen en het eigen huis en zij komt er achter dat iemand anders ook kijkt. Een vreemde. Soms valt er iemand op een ongemakkelijke manier en dan ziet iemand anders dat ook en dan kijk je elkaar even aan en toch doet niemand wat. Dan heb je een intimiteit met die vreemde. Over dat gevoel gaat die zin.

Nu blijkt dat die geliefden in dat huis de ouders zijn. Ze kijkt op een vervreemdende manier naar die ouders. En wat doen die ouders? Ze witten voor de zoveelste keer die muur. Dat is solidair, maar misschien hebben ze dingen kapot gegooid tegen de muur. Ze willen na de ruzie samen de vlekken verwijderen.

Ze witten de muren om te ontmaskeren. Ze willen het voor de zoveelste keer weer proberen.

Het gedicht heeft geen titel.

Met een titel zet je al heel sterk er boven: hier gaat het over. Als je het leest, kun je voor jezelf duidelijk maken waar het over gaat.Dat vind ik fijner.

Je houdt niet van punten en komma’s.

Nee, dat klopt.

Ook geen punt aan het eind van een zin.

Nee, dat vind ik niet mooi. Meestal zie ik mijn gedichten als een soort droom-sequentie. Het zijn verschillende beelden die op elkaar volgen. Als je er een punt achter zet, is het heel duidelijk afgebakend en nu loopt het meer door, dromerig.

We gaan even terug naar het begin: Als het bij ons regent... Het is wat treuriger dan bij anderen.

Ja.

Als het regent op zondag; dat is vrij treurig.

Dan gebeurt er iets binnen. De kat vlucht al weg.

Dan gaat de ik-figuur naar buiten, ontsnapt aan de toestand binnen. Als ze elkaar net niet raken... dat kan ook slaan betekenen.

Ja.

De lezer denkt nu: het gaat over ruzie, waarbij de ik als een soort buitenstaander er naar kijkt en het jammer vindt. Lees ik het nu goed?

Ja. Als je het een tweede keer leest, wordt het duidelijker. De eerste keer weet je nog niet hoe het is met die regen. Je moet het nog een keer lezen voor de lading.

Dan begrijp je ook de laatste regel pas. Het gedicht heeft een betekenis. Het is dromerig van sfeer, maar het is toch consistent.

En ik wil meer lagen geven.

Dat willen alle dichters, denk ik.

Ik vind het leuk dichters te lezen van mijn leeftijd. Vaak vrouwen. Ellen Deckwitz bij voorbeeld. Ik vind haar eerste bundel heel goed. En Annemieke Gerrits en Lieke Marsman.
Maar ook een oudere dichter als Vasalis.

Als je anderen leest, gaat het je dan om de klank, het ritme, de muziek?

Het gaat er om of het me raakt. Ik wil mooie beelden zien. Ik hoef het niet altijd te begrijpen. Een bepaalde ontwrichting vind ik wel prettig. Het gaat me geloof ik niet om klank of ritme. Niet bewust tenminste.
Tjitske Jansen vind ik ook heel goed.

Wat wil je dat de lezer doet met jouw gedichten?

Ik was gister in de Achterhoek. Na mijn lezing had ik een gesprek met twintig mensen, die mijn bundel hadden gelezen. Er ontstond een discussie tussen die mensen over de betekenis van een gedicht en dat vond ik leuk, dat mensen er verschillende betekenissen uithalen. Ik dacht: laat maar gaan. Ik voel me niet geroepen om het echt uit te leggen. Wat ik belangrijk vind, wat ik goede poëzie vind: gedichten die niet te helder zijn, maar ook weer niet te vaag. Heel poëtische, diepzinnige dingen hoeven van mij niet. Een beetje er tussenin.

Elke strofe begin je met een hoofdletter. Alsof het een soort alinea’s zijn. Dat woord gebruikte je ook. Je schrijft nu ook verhalen. Vind je dat leuker?

Nee, net zo leuk. Verhalen zijn een soort verlengde van mijn gedichten. Het is wel een omschakeling en het is ook echt werken. Ik ben aan het zoeken in proza om het poëtische er in te houden. Ik wil dingen half open laten. Dat hoop ik bij elkaar te brengen.

Wat is het verschil tussen een verhaal en een gedicht?

Een gedicht is dichter, meer gecondenseerd. Het absurde is gelijk. Dat zit wel in mij. Daar hoef ik niet echt over na te denken. Dit is de wereld, maar het is een vreemde wereld.

Heb je veel geleerd op de Schrijversschool?

Ja. Docenten waren Maria van Daalen en Erik Menkveld. Ingmar Heytze heb ik in het vierde jaar gevraagd. Ik hou niet zo veel van sonnetten of van klassieke vormen. Ik heb wel veel aan Maria van Daalen gehad, want toen ik aan mijn bundel werkte voor uitgeverij Podium, heb ik werk naar haar opgestuurd en met haar gesprekken gehad. Zij kan heel goed lezen. Zij maakte mij bewuster van wat ik aan het doen was.

Zij hielp je ook bij het schrappen?

Dat heeft vooral mijn redactrice van Podium gedaan.

Je schrapt zelf ook al veel?

Ik wil niet te veel bijzinnen gebruiken. Ik wil het minimale dat mogelijk is. Ik wil niet uitgebreid beschrijven hoe een kamer er uit zag.

Je laat beelden botsen. De lezer moet zoeken naar de samenhang.

Toen ik begon met het schrijven van gedichten, wijdde ik te veel uit. Ik heb geleerd in te perken. En het ging toen nog te veel alle kanten uit. Ik had te veel beelden achter elkaar.
Wat ik mooi vind, is een soort ongemak. Dat zit in kleine dingen. Zoals die opstapelende vaat in het besproken gedicht. Het is in dat huis een beetje een verwaarloosde toestand.

Het gedicht ‘Oogsten’ begint met de regel: ‘De tijd gaat sneller als je af en toe een plant verschuift’. Als je wat aan het doen bent, gaat de tijd sneller dan wanneer je niets doet.

Je moet in beweging blijven, al is het een nutteloze beweging. Je moet wat doen. In de volgende regel, ‘in de winter heb ik beweegredenen nodig’, blijkt, dat je jezelf een reden wil geven. Er is geen voorbestemming, alles gaat zijn gangetje.

 / niets is hier voorbestemd / maar alles gaat geleidelijk // dit ben ik in het oudst van de nacht / en ik waarschuw je alvast, ik word vaak verliefd’.
‘in het oudst van de nacht’: Hier zegt de ik: hier ben ik op mijn slechtst.
‘ik herken je voordat je jezelf herkent / (je past goed bij mijn behang) / er zijn huizen waarin je beter gedijt // we roken gaten in het bankstel / als je er nog bent als ik me omdraai // dan ga je niet meer weg’

Hier loopt de ik ‘s nachts op straat  en die ziet dan iemand. Ze herkent die ander, want het is wel een interessant iemand. De ik heeft de ander eerder door dan hij zichzelf. De ik wil de ander meenemen naar huis, want hij past daar goed, beter dan op straat. De haakjes hebben zo’n beetje hetzelfde effect als gedachtenstreepjes, maar zo is het nog meer binnensmonds. Het slot is meer een constatering dan een wens.
De titel is ‘Oogsten’. De ik oogst een geliefde.

Het is een begin. Een hoop. Het is een open einde.
Ik ben nu bezig met verhalen. Het lijkt me ideaal om nu eerst een boek uit te brengen met verhalen en daarna weer een dichtbundel. Je moet niet te snel met een nieuwe bundel komen, want dan lijkt hij te veel op de vorige. Ik wil graag heel andere gedichten gaan schrijven, maar dan moet ik even wachten.

Zou je ook columns willen schrijven?

Ja, dat lijkt me heel leuk. Niet dagelijks, maar één keer per week.

======

Geen opmerkingen:

Een reactie posten