zondag 26 augustus 2018

‘wat voortreffelijk is, is moeilijk’ (Atze van Wieren)


‘wat voortreffelijk is, is moeilijk’


 (Atze van Wieren, 1943) publiceerde eerder Grondstof (2008) en Bedevaart (2017). Hij vertaalde De elegieën van Duino van Rainer Maria Rilke (2006).
Voor het blad Schrijven schreef hij tien jaar lang een rubriek waarin hij gedichten besprak.
Onlangs verscheen Eeuwig leven.


Verschijning

 Het kind aan mijn hand ken ik niet.
We gaan door een landschap kaal
en zonder kleur, boven de horizon
spannen monsters samen.

Ik trek hem mee, vlúg, vlúg,
een vervallen schuur in. Duisternis
valt op ons; een ijzige wind
jaagt hagel en sneeuw door de gaten.

Tussen puin en rot hurken wij neer.
Het kind in zijn veel te nette kleren
huivert als het angstig naar mij opkijkt,
zegt: ‘God trekt de stekker uit de wereld’.

Later, druipnat, zien we buiten
een man met een fiets aan de hand.
Ik ken hem niet. Hij knikt, vertrekt.
‘Nu heb ik hem gezien,’ zegt zacht het kind.

A.v.W.: ‘Nu heb je net het gedicht gekozen waarvan ik zelf heel weinig kan zeggen. Het is een droom en die gebeurde precies zo als ik hier beschreven heb. Dat kind ken ik inderdaad niet. Het was netjes gekleed. Het landschap was sinister. Aan de horizon had je van die hele dikke sneeuwwolken, die je boven het Wad kunt hebben. In het landschap was een desolate sfeer en aan de horizon was dreiging van onweer, sneeuw, hagel. En dan beland ik in die schuur met het kind en het zegt het ook echt: ‘God trekt de stekker uit de wereld’. Ik heb er niks aan verzonnen. En dan komt er ineens die man met de fiets en die groet. Het was een merkwaardige verschijning. Hoe kwam hij daar en wat deed hij daar? Waarom die fiets aan de hand? Dan zegt dat kind, weer letterlijk: ‘Nu heb ik hem gezien.’ En ik word wakker en ik heb het opgeschreven, meteen. Ik heb snel aantekeningen gemaakt en het gedicht later in vorm gezet.
Ik heb altijd naast mijn bed pen en papier liggen, want mijn ervaring is inmiddels wel dat dromen, die heel vaak mooi materiaal bevatten, zo maar vervliegen. Ook wel midden in de nacht ga ik er uit. Ik moet mezelf dwingen om het op te schrijven. De laatste tijd word ik wel iets minder gedisciplineerd, minder fanatiek denk ik. Dit vond ik heel bijzonder. Ik kan er zelf ook geen diepere duiding aan geven.’

Er is de dromer, de droom word je geschonken Je bent de dichter die dat toch gedisciplineerd opschrijft en daarna ben jij de lezer. Wat heeft het met mij te maken?
Het lijkt een oorlogslandschap. Heeft het iets te maken met je jeugd?
‘Nee, voor mij… Was het een oorlogsbeeld? Het was wel puin en rotzooi, vervallen schuur, maar ik denk niet in verband met oorlog.’

Een film die je hebt gezien?
‘Misschien, maar het was verval en rommel.’

Het heeft ook wel te maken met het feit dat je bent opgegroeid met godsdienst, geloof in God. Dit kind zegt: ‘God trekt de stekker uit de wereld’. Dat is iets dat diep in jou leeft of heeft geleefd. Later zegt het kind: ‘Nu heb ik hem gezien.’ Een nieuwe God?
‘Ja, ik ben heel lang bezig geweest om weer het rechte pad te vinden. Het rechte pad, dat is natuurlijk flauwe kul, maar ik ben het geloof kwijt geraakt, de dogma’s en de leer. Ik heb het lang voor de vorm gehandhaafd. Ik was aan het werk en ik moest brood verdienen en ik ging braaf zo nu en dan naar de kerk, maar dat werd alsmaar minder en minder. Toen heb ik me heel erg verdiept in astronomie, in natuurkunde, in biologie, de exacte wetenschappen, quantummechanica, alles waarmee ik met mijn HBS-A-opleiding niks had,maar dat ging me steeds meer interesseren. Toen kwam ik op een bepaald moment ook bij Spinoza terecht. Ik was wel al vijftig. Ik dacht: verrek, als ik er zó tegen aankijk, dan kan ik het geloof weer omarmen. Ik ben het kwijt geraakt, het leeft nog wel in mij, want misschien is het wel vanuit de evolutie bepaald in de mens dat er een zeker soort geloof, religieus bewustzijn is, ten diepste. In mij wel in ieder geval. Spinoza zegt: het universum zelf is God. Alles wat in het universum gebeurt, is volmaakt. De natuurwetten kunnen niet beter. Dat geheel: universum en natuurwetten, dat is God zelf. Daar zijn wij nu in opgenomen en daar blijven we eeuwig in opgenomen. Vandaar de titel van de bundel: Eeuwig leven. Het is veel vrijer dan vroeger. Ik woon nu in Groningen sinds een jaar en ik loop alle kerken af. Ik schrijf nu ook voor het kerkblad. Ik bekijk het met de blik van Spinoza. Al die ballast van die christelijke kerken hoeft niet. Ook katholiek. De rituelen zijn daar prachtig en de muziek. Spinoza zegt ook: leef deugdzaam.

 Het schuldgevoel verdwijnt.
‘Ja, maar daar heb ik nooit zo veel last van gehad. Wij werden als kind daarin niet opgevoed. Op de boerderij was het ook op zondags werken. Je zag de natuur om je heen. Je zag de beesten elkaar bespringen.

Je deed HBS-A en daarna?
Ik werkte bij het GAK, een administratiekantoor en later deed ik personeelswerk bij de universiteit. Daar volgde ik cursussen voor. Later werd ik opleider en loopbaanadviseur, mooi werk.’

Hoe kwam je bij de poëzie?
‘Ik schreef al gedichten toen ik een jongen was, van die afschuwelijke gedichten over de maan die aan de hemel stond en over verliefdheid. Tijdens het werkproces is dat voor een groot deel stil gevallen. Ik schreef nog wel graag, maar het kwam niet tot ontwikkeling, maar het bleef altijd zeuren op de achtergrond. Toen dacht ik: als ik nog iets wil, dan moet ik er werk van maken. Het kantoor waar ik werkte brandde af. In die rotzooi moesten we de zaak weer opbouwen. We waren alle gegevens kwijt. Ik kreeg een burnout en de directeur zei dat ik wel gebruik kon maken van een regeling. Ik ben drie dagen blijven werken en ik had twee dagen vrij. Ik ben naar Amsterdam gegaan. Bij de Schrijversvakschool volgde ik cursussen. Op zaterdagochtenden, bij Sonja Pos. Later ook in Groningen op de Schrijversvakschool cursussen. ‘

Je las toen ook al Rilke?
‘Een collega op de universiteit vroeg of ik Jellema kende, die weet veel van Rilke. Hij zei dat ik de Elegieën eens moest lezen. Ik vond het prachtig, maar ik begreep er niet veel van. Na veel lezingen begon het door te dringen, de metaforen, de schitterende beelden die voorbij komen, dat ontroerde mij. Ik stoorde me aan de harkerige vertaling van Bronzwaer. Ik dacht: die ga ik ooit nog eens vertalen en dan wel muzikaal. Ik zocht contact met een ouddocent Duits en die hielp me met de grammatica en het idioom. Het is goed gelukt. Nu komt er een tweede druk.

Is er nog een ander gedicht uit de bundel waar je over wilt spreken?
‘Opus 111. Wat zouden de mensen daar nu van denken? Begrijpen ze de titel? Het is van Beethoven. Het tweede deel is zo verschrikkelijk mooi. Het lijkt of hij de berg op gaat, naar boven, naar de zuiverheid. Het ontroert me. Ik probeer met klanken van de taal in de buurt te komen, met zelf gevonden letters. Of je nu Rilke vertaalt of naar muziek luistert of Spinoza leest, het zijn inspanningen, die je je moet getroosten, wil je iets moois maken. Spinoza zegt aan het slot van de Ethica: alles wat voortreffelijk is, is moeilijk.’

Heb je een advies voor een jonge dichter?
‘Stort je in de wereld van de cursussen; daar scherp je jezelf mee. Je krijgt kritiek en je geeft kritiek, daar leer je van. Ik zit nu zelf nog steeds in een dichtersgroep in Groningen, WP99, en daar heb ik heel veel aan. We komen bij elkaar en elk jaar nodigen we een bekende dichter uit om ons een aantal weken te begeleiden. We hebben onder andere les gehad van Wouter Godijn en Tonnus Oosterhoff en nu van Ronald Ohlsen, die mij ook heeft geholpen met de laatste bundel. Vooral met de compositie van het geheel.
En je moet veel gedichten lezen natuurlijk.

=====

Geen opmerkingen:

Een reactie posten