donderdag 13 maart 2014

Kreek Daey Ouwens - ACH LARISSA, DOE WAT, NEEM MIJN HAND


Kreek Daey Ouwens (Lindenheuvel, 1942) schrijft sinds 1986 gedichten, toneel en proza. Ze publiceert regelmatig in literaire tijdschriften als Hollands Maandblad, De Gids, De Revisor en Tirade. Ze debuteerde in 1991 met Stokkevingers, een bundel verhalen en gedichten. In de verhalenbundel Tegen de kippen en de haan (1995) en in haar prozagedicht Kinderbed (2003) mengt ze kinderherinneringen en gevoelens van rouw op een subtiele manier tot een ontroerend geheel. In 2009 verscheen De Achterkant  en onlangs verscheen haar nieuwe bundel Blauwe hemel.
De bundel is geïllustreerd door Elly Strik; een tekening die op een wilde bundel haren lijkt.

KDO: ‘ Het leuke is dat deze tekening eigenlijk heel groot is. Zij heeft hetzelfde formaat als de egel op de wand van deze kamer. De tekening gaat deze maand naar Madrid, het Reina Sofía-museum. Elly zou daar een aantal bundels neerleggen, dat vind ik heel bijzonder. Op het moment doet ze heel veel met haren. Het is net of ze bewegen. Ik zag het als een schaduw, die de hoofdpersoon van de bundel beleeft, en tegelijk niet. Hij komt niet in actie. De man loopt wel, maar staat ook stil. Hij is al oud. Er gebeurt eigenlijk niks.

Hij is wel verliefd.

Ja, maar er gebeurt niets. Dat was aanvankelijk wel mijn bedoeling, maar dan val je al gauw in de valkuil van oude man, die verliefd wordt op een jonge meid. De echtgenote weet van niets. Dat wilde ik niet. Het ging meer om het verlangen an sich.

Hij heeft haar gezien in een winkel, bij de kassa? Zij draagt een schort en daar fantaseert hij blootheid onder.

Ja, alles. Dat schort staat in het laatste blokje. Daar had ik een typefout: in plaats van winkelschort ‘sinkelschort’ en de redacteur vond dat een veel leuker woord. Zo iets doe ik nergens anders in de bundel, zo’n woordgrapje, maar ik heb het hem gegund.

Je bent geboren in Lindenheuvel. Ligt dat bij Geleen?

Toen ik daar opgroeide was het een gehuchtje, onder de rook van de staatsmijnen.

Wanneer begon je te schrijven?

Laat. Ik vond het wel altijd leuk om opstelletjes te schrijven op de lagere school. Ik ging naar de mulo - meisjes gingen naar de mulo, jongens naar de hbs - en daar ontdekte ik dat ik iets met taal had. Ik werd daar van het schrijven wel heel erg gelukkig, maar ik heb er nooit iets mee gedaan, durven doen. Pas later, toen was ik al bijna veertig, ging ik naar het avondgymnasium. Daar moest je opnieuw opstellen schrijven. De laatste leraar die ik daar had, overtuigde mij er van dat ik er iets mee moest doen. Hij had het over talent. Voordat je dat durft, dat je het groter gaat maken dan een opstelletje, dat is een grote stap. In 1986 stuurde ik mijn allereerste verhaal naar Hollands Maandblad, waarvan K.L. Poll de enige redacteur was. Het was het enige traditionele verhaal dat ik ooit heb geschreven, een verhaal met een begin, een midden en een einde. Hij belde de volgende dag meteen op, maar ik dacht dat iemand een grap uithaalde. Ja, dat verwacht je toch niet? Ik heb er toen een beetje raar op gereageerd. Maar het was echt en toen was ik zo blij: je eerste publicatie! Net als bij je eerste kleinkind. Daarna werd het pas moeilijk, want ik had nog niks anders, geen voorraad. Opeens moest er wat komen. Het tweede verhaal werd dan ook afgewezen. Daarna ben ik heel voorzichtig mezelf een beetje gaan ontwikkelen, ik ben gaan zoeken.

Heb je daarbij hulp gehad?

Nee. Dat eerste verhaal is ook een klein boekje geworden in de Slibreeks. Na vier jaar verscheen Stokkevingers. Achteraf duurde dat niet lang, maar de wachttijden duurden mij toen te lang. Het is goed geweest. Je krijgt de tijd om je werk bij te schaven.
Ik wilde later nog literatuurwetenschappen studeren in Tilburg, maar toen werd mijn zoon ernstig ziek en ging het niet meer. Ik viel in een gat. Achteraf ben ik blij dat ik die studie niet heb gedaan, want anders zou ik het schrijven veel te moeilijk vinden. Nu was het of ik weer opstelletjes maakte.

Waren er toen schrijvers aan wie je je optrok?

Nee en ik las ook niet veel. Nu nòg niet. Er is een kleine periode waarin ik veel las. Mijn oudste zusje deed MO-Nederlands en die kwam met boeken thuis, maar ik was twaalf en ik kreeg boeken onder mijn neus waaraan ik nog niet toe was, maar ik vond het wel heel bijzonder. In de periode daarna heb ik geloof ik een beetje geslapen. Het was een moeilijke periode, waarin ik eigenlijk tot niets kwam.
Nu volg ik sommige dichters: Lucas Hüsgen bijvoorbeeld, een bijzonder talent.   

=

Blauw is de hemel,
en blauw is de wind.
Blauw is het kind.
Blauw het kind.
Blauw is het kind. Zo blauw
is de wereld. Het schild.
=
De nieuwe bundel heet Blauwe hemel. Het woord blauw komt heel veel voor in de bundel.
Ook het woord wind, zes keer.  Waar staat de wind voor?

De wind is de beweging. De blauwe hemel niet. Dat is leegte, kou.

De menselijke situatie. We leven in een koud heelal, zonder betekenis. We weten dat we toevallig zijn ontstaan en we weten dat we zullen verdwijnen. Een sadistisch universum?

Zover wil ik niet gaan. Daar wil ik niet aan. Ik zie wel een chaos. Politiek, moreel, toenemend geweld.

Dat blijkt mee te vallen. Volgens Steven Pinker gaan we vooruit.

Misschien heeft het te maken met het feit dat het vroeger je huiskamer niet binnenkwam. Ik hoop dat hij gelijk heeft.

In het groot gaan we richting eindkou. Wat er overblijft, nu, is ademen.   

Ja, dit is het.

Blauw staat ook voor eeuwigheid.

De blauwe hemel heeft een dubbele betekenis. Mooi, liefelijk, geruststellend, kalm, zoals ook je leven kan zijn en er is ook een dreiging. Het kan elk moment eindigen, donkere wolken. Ik kies zo’n titel overigens heel intuïtief.

Je schrijft: ‘Wat is er nog schijnheiliger dan een blauwe hemel?’

‘Een vogeltje! Het kwettert na de storm.
Kwettert. Kwettert. Kwinkeleert…’ Het lijkt mooi, maar niets is minder waar. Het is mooi en verschrikkelijk. Dat is wat ik met deze bundel heb proberen duidelijk te maken. Het is mooi en eenzaam.

‘Blauw is de hemel/ en blauw is de wind / blauw is het kind’. Het kind beseft dat de werkelijkheid twee kanten heeft. Het kind moet in de eenzaamheid opgroeien. ‘Zo blauw is de wereld. / Het schild.’

Je hebt je eigen schild, waarmee je je staande houdt.

Dan komt een gedicht waarboven staat; ‘Mijn Larissa”. Dat is de geheime geliefde van de mannelijke hoofdpersoon. Hij schrijft hele mooie brieven. ‘Gisteren waaide een zachte wind / Een wind die ik van vroeger kende.’ Dat is positief. ‘Vroeger was alles zacht Larissa.’ Heb je ook een gedachte bij de betekenis van die naam?

Nee, ik wilde een vreemde naam. Het is een ingeving. Namen vind ik heel belangrijk. Zonder namen kun je niks.

De regelafbreking bij  ‘De regen plakte mijn haren / tegen mijn voorhoofd, in mijn nek, tegen / mijn ogen.’

Daar denk ik niet over na. Bij de vorige bundel vroeg de redacteur of de regels wat breder mochten. Dat vond zij mooier en dat was ik met haar eens, maar toch schrijf ik steeds weer die korte regels. Het is visueel mooier, maar het is ook om jezelf in dat smalle te dwingen. Men heeft het over poëzie of proza, maar dat maakt mij helemaal niet uit.

Deze bundel ziet er meer uit als poëzie.

Ik kan het zelf echt niet meer beoordelen. Bij de Wereldbibliotheek zeiden ze onmiddellijk: ‘Het is gewoon poëzie.’ Er zal ongetwijfeld weer iets over gezegd worden. Laat maar. Als ze maar iets zeggen.

Nu de man oud is geworden zijn er wolken en striemende regen. Op zijn schoot ligt de kat: in geen jaren is een vrouw zo dichtbij geweest. Dat is de situatie tussen hem en zijn vrouw.

En andere vrouwen.

In het volgende gedicht komt de vrouw Danie. Dat is ook een naam die zo maar kwam?

Ik was in 2007 bij Poetry International. Toen zat ik naast de Zuidafrikaanse dichter Danie Marais en we waren allebei zenuwachtig. Hij zei: ‘Ik ben Danie.’ en ik dacht: dat vind ik een mooie naam, daar ga ik iets mee doen. Ik ga hem ook een bundel sturen.

Je hebt wel iets met Zuid-Afrika, met de dichters.

Gert Vlok Nel bijvoorbeeld. Ik vind de taal mooi, het ogenschijnlijk naïeve.

Bewonderde je ook Elisabeth Eybers?

Minder. Ik vind haar een hele goede dichteres, maar ze staat op een hoger niveau, waar ik nooit kom. Daar hoef ik ook niet te komen. Het staat verder van me weg. Haar taal en positie. Ze schrijft Literatuur en dat probeer ik te vermijden.

Je gebruikt weinig metaforen. Het moet niet bloemrijk zijn.

Het moet eenvoudig en dat wordt al gauw naïef genoemd. Kaal is een beter woord, maar ik vind mijn werk helemaal niet kaal.

Mevrouw Danie is kwetsbaar en de ik zegt: ‘Ik koop citroenen die zwaar zijn als ijzer’. De citroenen komen later terug.
‘Er kan net zo goed een hemel boven mijn hoofd zijn in plaats van een plafond.’

Hemel, maar niet religieus. Zeker niet. Er kan iets openbreken. Een plafond is dicht. Daar heb je dat dubbele weer.
Er is ook een verlangen naar eenzaamheid. Eenzaamheid is niet alleen gruwelijk. Het is dat wat meneer Danie kent. Het is eigenlijk het verlangen voorbij. Nee, geen boeddhisme. Het ‘ik’ is een illusie? Het is het enige wat we hebben.

Je lijkt wel een beetje op meneer Danie.

Ik ben bang van wel. Het sluipt er altijd in.

‘Gisteren viel plotseling het licht uit / op de tast zocht ik naar  luci-/ fers’. Dat is een interessante afbreking. Licht / drager.

Daar moet je dichter voor zijn om dat te zien.
Meneer en mevrouw Danie zitten dicht bij elkaar. Dat is wat je hebt. Wellevendheid. Er moet respect blijven. Als dat verdwijnt, wordt het heel bitter.

‘Dat er geen hoop is. Is dat liefde?’ Ondanks het feit dat er geen hoop is, kun je op een plezierige manier met elkaar blijven omgaan. Anna Blaman schreef een roman Eenzaam avontuur. De liefde is een eenzaam avontuur. Ze schrijft: ‘Een klein beetje aandacht voor elkaar. Is dat niet genoeg?’

Dat is vergelijkbaar. Zo’n zin blijft bij je. Het motto van mijn bundel is van André Gide: ‘Alles behoort aan hen die het waarderen’. Je moet waarderen wat er in je omgeving is en je moet niet altijd verlangen naar wat er niet is. Als je vraagt: geloof je ergens in, dan is het daarin.

Meneer Danie heeft heel veel vrouwelijke eigenschappen. Hij houdt van vrouwen en hij zegt dat de ochtend vrouwelijk is.
‘Mevrouw Danie plukt anemonen en zet ze in een vaas. / Wat is dat allemaal treurig.’
Anemonen komen veel voor. in je bundel. Wist je dat Plinius de Oudere de naam verbindt met het Griekse anemos = Wind. Anemona was een nymph aan het hof van de godin Flora. Volgens de sage zou Floras Zephyr, de god van de wind, op Anemona verliefd zijn geworden, waarop ze door de jaloerse godin in een bloem veranderd werd. (Wikipedia).

Nee, dat wist ik niet. Nou, kijk. Dat is bijna griezelig. Wonderlijk! Van alle bloemen kies ik anemonen. Het is mijn lievelingsbloem. Prachtig.

‘Er is maar één herinnering en die verandert telkens.’ Je hebt het vaak over je jeugd in je werk: herinneringen van een meisje, dat zich bewust was van haar talent.

Ik zie het bij mijn kleinzoontje. Hij is nog maar vier, maar bezeten van tekenen. ‘Kijk eens oma, ik kan het. Goed hè?’ Hij zegt het gewoon. Dat kan nog. Wanneer verdwijnt dat?
De herinneringen die volgen zijn altijd gekleurd door de eerste. Dat is eigenlijk de verandering. Ze worden ook anders in de loop van de tijd, behalve de allereerste. Die worden voorgoed vastgelegd. Of je wil of niet.

Een kind kijkt naar een sneeuwvlok en even is ze die sneeuwvlok. Twee meeuwen op een terras, twee keer ik. Je identificeert je met wat je ziet. Je voelt hoe het is om meeuw te zijn.

Ja, in die kou. Ze waren bevroren. Eigenlijk kan het niet, bevroren meeuwen die levend zijn. Hier lagen ze, op het terras.

Meeuwen zijn eenzaam, maar wel actief en zelfredzaam.

Ja. Als kind kon ik heel goed meevoelen met wat ik zag.

‘Woorden zijn stenen’.

Woorden en stenen gaan in elkaar over. Het is dubbel. Taal is een middel om elkaar te bereiken, maar je kunt ook door taal elkaar verliezen. Het is zacht en hard. Stenen zijn niet dood.

‘Mevrouw Danie was twee maanden zwanger toen ze trouwden.’ In haar huwelijk is een kind gestorven. Meneer en mevrouw zijn uit elkaar gegroeid in de rouw om het kind.

Ze konden het verdriet niet delen. Het verdriet blijft een ding op zichzelf. Daar zit zij en daar zit hij.
Een kind verliezen... dat is te groot om te kunnen dragen. Als ik daar aan denk, dan hou ik op met denken.

‘Klik. We draaien rond de wereld. We vallen, we staan op’.
In een interview voor publiek nam Hooijer, de onlangs gestorven schrijfster, je vriendin, het voor je op en ze zei dat je vrolijk was en sterk.

Ik ben vrolijker geworden. Heel lang ben ik het niet geweest. Dit ‘Klik’ staat ook op de achterkant van de bundel. In mijn nieuwe werk waar ik nu mee bezig ben, komt het vaker voor. Het is bijna een mantra geworden. Het is het moment waarop je kunt landen en opnieuw beginnen.

Meneer Danie is vaak bezig met een lepel. Hij kijkt in de holle kant en ziet zijn eigen oog, vervormd.

Dat is autobiografisch. Ik doe het ook heel vaak.

==
Dat het verkeerde geluk voorbijkomt,
Larissa. Het geluk, dat niets waard
is in de ogen van anderen. Zich mooi
aankleden, zichzelf vermaken, dat zijn
aardigheden. Jezelf handhaven in een
verkeerd geluk, daar tellen andere din-
gen. Twee weken na de dood van het kind
ging ik voor het eerst naar een bordeel.
Het was een warme dag. Ik werd naar het
park toe getrokken. Ik ging met mijn ge-
zicht in het gras liggen, ik wilde daar
zo verschrikkelijk graag onverschillig
blijven liggen, maar alles in mij was
in beweging. Ik dacht aan de vrouw, met
wie ik was. Ik wilde in slaap vallen op
haar buik, maar daarvoor was geen tijd.
==
Meneer Danie wil zijn hoofd op de buik van de prostituee leggen, maar daar is geen tijd voor.

Dat is heel wrang voor meneer Danie.

Hij is voortdurend met een kam bezig. Die heeft hij altijd op zak en hij kamt het weinige haar dat hij nog heeft.

Dat heeft met mij te maken. Een absolute onzekerheid, vroeger. Ook over je uiterlijk. Je kamde je haar en als je wist dat dat in orde was, dan was dat in ieder geval goed. Ik herinner me dat ik altijd een kam in mijn schoen had vroeger. Het liep niet lekker, maar dan had ik in ieder geval die kam bij me. Het gaat allemaal over.

Bij de bruiloftsdans springen de plooien los van mevrouw Danies jurk, door haar bollende buik. Een hilarische scène. Er zit humor in de bundel.

Ik heb veel versies geschreven en op een gegeven moment is het allemaal zo zwaar, dat je zelf stikt en dan moet ik even de zaak omgooien of er uit stappen. Schrijven is raar.

Herschrijf je veel?

Ik schrijf altijd alles nog een keer opnieuw om in het ritme te komen en soms denk ik: dit mag weg, dit moet blijven. Wat weg gaat, gooi ik echt weg. Ik bewaar nooit wat. Dat is misschien niet slim, maar als het blijft liggen, heb je het niet meer helder. Van deze bundel heb ik  misschien wel zes verschillende versies gehad. In het begin was dat niet zo. Hoe langer ik schrijf, hoe meer ik verander. Christien Kok heeft mijn eerste versie bewaard, maar die durf ik niet eens te lezen. Hebben andere schrijvers dat nu ook, die onzekerheid?

Ik hoorde het van de grootste dichters: Kopland, Kouwenaar.
Meneer Danie is een stipje in de wereld.

Ken je het werk van Herta Müller? De mens is een fazant, schrijft ze. De mens is een grote verliezer.

Meneer Danie wordt ontroerd door een dode krab, maar alles ontroert hem, zelfs de scheve pannen op het dak. Het kinderspeldje in de haren van mevrouw Danie.

De dingen zijn meer dan dingen. Je kunt ook te veel voelen. Er is tegelijk het verlangen om de dingen letterlijk weg te slaan. ‘Ik zou iets anders willen voelen’.

Vind je het moeilijk om je zo kwetsbaar op te stellen?

Jawel. Ik kom er altijd weer terecht. Het moet. Ik ben geen fictieschrijfster. Ik moet dicht bij mezelf blijven. Het hoort er bij. Bijna net als meneer Danie. Ik zou iets anders willen voelen. Het heeft ook te maken met de behoefte zo eerlijk mogelijk te schrijven.

Humor. Het kammen van de luizen. Ze telde alleen de luizen die kraakten, de overige waren niet van belang.

Een herinnering aan vroeger. Meneer Danies herinneringen aan vrouwen, aan oudere vrouwen. Dat heeft te maken met zijn moeder, met zijn ervaringen als kind. Zodra de dingen van zijn moeder binnen bereik zijn, voelt hij zich veilig. Hij moet veel dingen loslaten, het huis en de poes en uiteindelijk Larissa.

‘De dood in de zon als meisje’

Dat heb ik zo opgeschreven, ik wil er verder niet over nadenken, maar het gebeurt toch. Het kind was overleden, een meisje. Hij is met de dood van dat kind bezig. Het is een mooi beeld: de zon en de dood en het meisje. De dood en de kou.
Zij, Larissa, weet niets van hem (‘Dat u niet weet dat ik altijd een kam bij me draag.’) en meneer Danie weet niets van haar. In het begin heb ik nog even geprobeerd Larissa terug te laten schrijven, maar dat werd zo moeilijk en ook een beetje cliché, denk ik. Ik heb veel dingen uitgeprobeerd en weggedaan.

Vind je het fijn om voor te lezen voor publiek?

Ik vind het eng, maar ik doe het heel graag. Ook werk van anderen. Als iets klinkt is het mooier. Je hoort het ritme en of het pakt. Er zijn een paar mensen die ik heel erg bewonder, bijvoorbeeld Eva Cox. Zij heeft een mooie performance. Lucas leest ook mooi.

‘Slapende spijkers in ijskoude lucht.’ Koud, hard, scherp.

Eigenlijk zijn het de spijkers van de doodskist en die kunnen natuurlijk niet in de lucht zijn, maar toch schrijf ik ‘lucht’. De dood is overal.

‘Langs vogelwegen komt de waan.’

Heel licht zoals een vogel. Alleen maar in het donker te voelen. De waan van de dingen, die niet eens denkbeeldig is, maar soms ook de werkelijkheid, die je anders niet wil toelaten. De werkelijkheid van de dood van het kind. Ze willen het niet toelaten: meneer en mevrouw Danie.
Ze denken aan haar alsof ze levend is.

=====